Neem de kaart er maar weer bij en ga eens op stap in het natuurgebied Papenbroek. Bij Natuurpunt lees ik dat het een gebied is van ergens tussen de 10 en de 50 ha dat ligt in de Begijnebeekvallei. Die vallei is het eerste gedeelte van de Hagelandse vallei en wordt omsloten door min of meer evenwijdig lopende heuvelruggen met intrigerende namen zoals Blakenberg en Luienberg. Op die heuvelruggen is het ook mooi wandelen hoewel je er wel het lawaai van de veel te drukke ‘Staatsbaan’ of N2 Leuvensesteenweg tussen Bekkevoort en Diest moet bijnemen, zeker als je die hier of daar wil oversteken.
Het reservaat zelf ligt juist te oosten de Zandstraat in Assent, een deelgemeente .van Bekkevoort. Het is een tamelijk smalle strook rechts van de Begijnebeek en op de kaart lijkt het niet erg toegankelijk. Maar op het terrein zal je al snel merken dat er wel degelijk een aantal leuke wandelpaadjes zijn voor natuurliefhebbers die goed ter been zijn en op zoek zijn naar een wat ruigere natuurbeleving. Je er een mooie aangeduide luswandeling in en rond maken maar je kan ook helemaal door en dan weer terug.
Natuurpunt: “Het Papenbroek bestaat uit een aaneenschakeling van natte graslanden, ruigten, bos en kleine waterpartijen. De bloemrijke laagveenhooilanden van weleer worden opnieuw in ere hersteld. Het Papenbroek herbergt veel zeldzame en bedreigde soorten. … In 1253 behoorde het Papenbroek toe aan de abdij van Sint-Truiden. De paters of ‘papen’ hadden het voor het zeggen in het gebied, vandaar ook de naam. Centraal in het Papenbroek ontspringt een bekoorlijk watertje, de Gele Gracht, gevoed door helder kwelwater. De naam ‘Gele Gracht’ wordt in oude documenten ‘Geilengracht’ genoemd. Het woord ‘geil’ stond vroeger namelijk voor ‘vruchtbaar’ of ‘welig’.”
Op de Ferrariskaart van 1777 zie ik op de plaats van die gracht de naam ‘Beverbeek’ staan, dus misschien heeft het daarmee ook wel te maken. De Bevermolen die ook op die kaart staat is er niet meer.
Het natuurreservaat Papenbroek maakt tegenwoordig geheel of gedeeltelijk deel uit van de gemeente Bekkevoort maar samen met het dorpje Papenbroek en de Begijnebeek was het eeuwenlang een deel van Diest. Als je op de kaart kijkt zie je dat de vallei ten zuidenwesten van die stad ligt. De reden ken ik niet maar op de kaart van nu is de beek aangeduid als ‘Winterbeek’ terwijl hij op alle oude kaarten de naam Begijnenbeek draagt.
In de beschrijving op de inventaris va onroerend erfgoed lees ik dat hij “behoort tot het Demerbekken (en) maakt mogelijk deel uit van een voormalige fossiele vallei die zou kunnen doorgetrokken worden naar het westen langs de vallei van de Winge. Sommige auteurs zien hierin een voormalige Demerbedding”. Als dat laatste waar is denk ik dat in de oude tijd het water in de vallei in de richting van Werchter moet zijn gestroomd terwijl het vandaag de dag richting Diest gaat. Wie weet daar meer over?
Om in Diest ter hoogte van de Saspoort aan de Demer te geraken maakt de Begijnenbeek samen met de Gele Gracht een grote lus om de noord van de Kloosterberg, een heuvel van zo’n 50m boven de zeespiegel die daar door de zee als duin is achtergelaten in het ‘Diestiaanse’ tijdperk, dat wil zeggen zo’n 4 tot 10 miljoen jaar geleden. Op oude kaarten zoals die van Villaret (1745) zie je dat de hellingen van de vallei nog grotendeels bebost zijn zoals het ‘Bois du Prince d’Orange’ aan de noordkant en het ‘Bois de Nebauris’ aan de zuidkant maar op de kaart van 1873 is er al heel veel omgezet in akkers met holle wegen naar de vallei. Op de kaart van nu zijn er nog nauwelijks bomen te zien maar wel veel huizen en autowegen. Richting Kloosterberg is er alleen nog een bosje overgebleven dat recent is ingericht als het ‘bosreservaat Gasthuisbos’.
De beek zelf is op de oude kaarten nog een lint met talloze kronkels maar na de Tweede Wereldoorlog is hij bijna volledig rechtgetrokken. Dat dit allemaal samen mede de oorzaak is van overstromingen in de afgelopen jaren hebben de bewoners in de vallei moeten ervaren maar daar kom ik nog op terug.
In de vallei van de Begijnenbeek zelf“vinden we een nog grotendeels oorspronkelijk beemdenlandschap met sporadisch nog perceelsrandbegroeiing. Het Papenbroek is een waardevol natuurgebied.”. Jammer genoeg sta je aan de ingang van het gebied in Assent aan de Zandstraat wel ook aan de voordeur van een in de jaren zeventig aangelegde ambachtszone die ter plaatse het grootste deel van de vallei in een betonzone verandert. Misschien kan die nog eens verhuizen om de historische natuur-eenheid te herstellen?
Het gebied is dankzij het zorgvuldig natuur- en maaibeheer van Natuurpunt-Bekkevoort in zo’n 30 jaar veranderd van een verruigte wildernis van oude turfputten en door de boeren verlaten natte hooilanden, nadien beplant met snelgroeiende populieren, uitgegroeid tot een topnatuurparel met allerlei bloemrijke zeldzame planten die er in het verleden waren en na een lange periode van afwezigheid door verstoring nu de een na de ander weer tevoorschijn komen.
De fotogenieke weiden waar je als bezoeker doorstapt zijn zogenoemde ‘blauwgraslanden’. Volgens Wikipedia is zo’n weide een “associatie uit de klasse van de matig voedselrijke graslanden, een bijzonder soortenrijke plantengemeenschap van schraal nat grasland dat voorkomt op voedselarme, natte gronden, overwegend in beekdalen en laagvenen. De bodem mag noch te voedselrijk, noch te zuur zijn…. Tot het begin van de twintigste eeuw vond men in de laagveengebieden van de Lage landen grote oppervlakten blauwgrasland, alsook in (de randen van) de beekdalen van regio’s met een zandige ondergrond. …. Schattingen over de oppervlakte blauwgrasland in Vlaanderen lopen op tot duizenden hectare…. Door de ‘kwaliteitsverbetering’ van landbouwgronden tijdens de 20e eeuw, waaronder het gebruik van kunstmest, verlaging van de grondwaterstand en verzuring is er nog maar heel weinig bewaard gebleven van dit vegetatietype”.
Het herstel van dit soort natuur vergt jarenlang geduldig maaien en afvoeren. Het resultaat mag er zijn en het klopt wat op de website van Natuurpunt-Bekkevoort staat dat de bloemrijke laagveenhooilanden die al 25 jaar in beheer zijn een “ware streling voor het oog zijn”. Die worden alle jaren tweemaal gemaaid en het maaisel wordt gehooid of afgevoerd. Daarbij worden blijkbaar ook zwarte Schotse hebridean-schapen ingezet maar die zijn nu nog niet te zien.want de schapen waar ik foto’s van post zijn wit maar van welke soort ze zijn weet ik niet.
De hoofdzaak is dat alles zo kort en opgeruimd mogelijk de winter in gaat. Daarnaast wordt ook de opslag van wilgen bestreden om verbossing te voorkomen en de vroegere turfputten opengemaakt om te kunnen dienen als poelen voor amfibiën en watergebonden insecten. Omdat het een drassig en dus kwetsbaar landschap is kunnen er geen zware machines gebruikt worden en moet er veel met de hand gebeuren: “elke eerste zaterdag komen vrijwilligers hun handen uit de mouwen steken. In het kader van het project educatief natuurbeheer in Vlaams-Brabant, komen ook de Bekkevoortse scholen regelmatig helpen.” Op de website vind je de agenda met de aangekondigde werkdagen. Ik denk dat ik nog lang niet alles van dit natuurgebied gezien heb en er dus wel weer binnenkort een bezoek ga brengen.
Tegelijkertijd moet natuurlijk ook verhinderd worden dat milieuvervuiling het gebied binnendringt en de bodem aantast.
In de tijd dat de beek nog meanderde diende de vallei als opvangbekken bij zware regen, vooral tijdens de winter, maar omdat het water proper was konden de boeren het meekomende slib gebruiken om hun landjes vruchtbaar te maken zonder dat de natuur verstoord werd. Maar in onze tijd veroorzaken zulke overstromingen zeer grote schade.
Het reservaat werd in 1989 al eens onder water gezet door een ongewenste overstroming van de Begijnenbeek en bijna 20 jaar later was het opnieuw raak. Tijdens een zwaar onweer op 4 juni 2018 werd het hele reservaat herschapen tot een modderpoel waardoor tot ellende van Natuurpunt Bekkevoort jarenlang natuurbeheer op één dag vernietigd werd “door vervuild slib van de hoger gelegen akkers” maar ook door vervuild water uit de overgelopen rioleringen die niet voldoende op de waterzuivering zijn aangesloten. Tegelijkertijd stonden ook in de stad Diest hele straten onder water.
Als natuurbeheerder van graslanden met orchideeën is dat om wanhopig te worden want dat water zit vol met veel te voedselrijke en giftige landbouwresten en met huishoudelijk afval uit de nog niet voldoende aangesloten rioleringen. Maar tegelijkertijd is die beek in het verleden zodanig gekanaliseerd (rechtgetrokken en verdiept) dat ook in de stad Diest straten en kelders blank komen te staan omdat het water niet kan uitvloeien. Blijkbaar is het probleem niet nieuw want ik lees in een aankondiging in juni 2017 bij de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) dat ze dan al werken hebben uitgevoerd aan de beek en dat ze nog twee extra gecontroleerde overstromingsgebieden gaan aanleggen die begin 2018 moeten klaar zijn.
Ik ben het allemaal al eens ter plaatse gaan bekijken. Als ik het goed begrijp komt het er op neer dat men op de splitsing tussen de Begijnenbeek en de Leugenbeek ten zuiden van Diest en ten noorden van het natuurreservaat het water wil verhinderen om rechtstreeks naar de stad te stromen (via de Begijnenbeek west van de Kloosterberg) maar het wil afleiden naar het natuurgebied Webbekom (via de Leugebeek oost van de Kloosterberg).
Op de kaart zie je op die splitsing aan het eind van de Neerveldweg (grondgebied gemeente Diest) een ‘verdeelcentrum’ met de naam K7. Om een en ander op een ecologisch verantwoorde manier aan te pakken worden niet alleen schuiven en dijken aangelegd maar ook de oude loop van de Begijnenbeek in ere hersteld door die minder diep te maken en er opnieuw bochten in aan te leggen.
We zijn nu 2021 en of al die werken al voltooid zijn weet ik niet zeker. Ik lees bij VMM dat “de goede ecologische toestand van de waterloop ten laatste in 2027 moet worden gehaald”. Alleszins zijn er blijkbaar sinds 2018 geen overstromingen meer geweest.maar tegelijkertijd lees ik dat we “door de klimaatverandering … allicht … moeten leren accepteren dat wateroverlast op bepaalde momenten onvermijdelijk zal zijn”.
Begin juli 2021 stonden veel straten in Vlaams- en Waals Brabant weer onder modderwater maar of Diest ook getroffen is heb ik niet gezien. In elk gevam; plan je huis of bedrijf maar niet in overstromingsgebied zou ik zeggen. De overstroomde wijk in Diest was eind vorige eeuw nog een waterbergend moerasdeel van de vallei dus wie daar gebouwd heeft oogst de moeilijkheden die in die tijd gezaaid werden. Daar komt bij dat als gevolg van de klimaatverandering de heftigheid van zulke onweders eerder zal toe- dan afnemen.afgewisseld door lange perioden van overmatige droogte wat al evenmin goed is voor de natuur en de levende wezens die het daarvan moeten hebben.
Voor het natuurbeheer zoals in het Papenbroek is het uiteraard van vitaal belang dat de agrarische en rioleringsvervuiling worden aangepakt maar blijkbaar is vooral het eerste nog altijd erg problematisch. Die doos van Pandora doe ik een andere keer nog wel open.
Op foto’s van Natuurpunt-Bekkevoort gezien zie je de tot aan de rand gevulde Begijnenbeek die hier en daar al aan het overlopen is maar uiteindelijk zijn de beheerder er met de schrik afgekomen en is een ramp deze keer uitgebleven.
Conservator Fredric Gabrys meldt dat hij denkt “dat 2018 voorlopig de laatste keer was met modder en massa water in het papenbroek. Bepaalde delen zie je dit nog met veel brandnetel en distels maar dit beperkt zich grotendeels tot het eerste perceel vanaf de Zandstraat. De overige percelen zijn nog ok, weliswaar betekenen die overstromingen met voedselrijk water en slib weer dat we een 10 jaar terug in de tijd worden geslingerd met beheren, dus terug verder verschralen. De percelen verder ten zuiden, ten zuiden van de Gele gracht blijven normaal altijd gespaard van overstromingen. Behalve die keer in sep 1998”.
De kanttekening is dat het niet zeker is of de beheerders gewoon geluk hebben gehad of dat dit het positief resultaat is van de waterbeheersingsmaatregelen die de Vlaamse Milieu Maatschappij de afgelopen jaren heeft genomen om overstromingen te vermijden door de ecologie van de waterloop te verbeteren en door het water te verhinderen in grote massa’s naar de meest zuidelijke woonwijk van de stad Diest te stromen door het af te leiden naar het natuurgebied Webbekom.
Op mijn vraag naar de toestand in ‘zijn’ gebied antwoordt beheerder Bert Vandebosch: “Nu eerder geluk gehad…Te veel water hou je toch nooit tegen. Je kan er wel voor zorgen dat het zo proper mogelijk is en dan is er nog heel veel werk aan de Begijnenbeek en omliggend landschap….. er zijn zeer nuttige werken geweest maar dat ligt stroomafwaarts van het Papenbroek en heeft dus beperkte impact voor ons. Maar water vind ik niet zo erg zolang er geen sediment en mest van de akkers en rioolwater bij zit. In samenwerking met VMM hoopt men in de toekomst wel terug meanders te herstellen in het Papenbroek om nog meer water te bergen en langzaamaan wordt de vuilvracht van de beek gehaald. Ook stroomopwaarts ter hoogte van het industriepark wordt de vallei gedeeltelijk terug afgegraven en gesaneerd.”
Na al de wateroverlastfoto’s van de laatste tijd ben ik meer dan benieuwd hoe het staat met de tegenmaatregelen op onze waterlopen en – gebruik makend van de gelegenheid – ben ik maar eens een kijkje gaan nemen aan dat eerder in deze reportage genoemde ‘verdeelpunt K7’ ten noorden van het Papenbroek op de plek waar de Leugebeek zich van de Begijnenbeek afsplitst en ten oosten van de Kloosterheuvel richting natuurgebied Webbekom gaat. Ik toon je enkele foto’s van dit bouwwerk, mooi vind ik het niet maar nuttig is het wel denk ik.
Dankzij K7 is de vallei van de Begijnenbeek en de Leugebeek tussen het Papenbroek in Bekkevoort en de woonwijk van Poelst in Diest bij het wolkbreuken van deze week niet onder water komen te staan.
Je kan zien dat het water nog een flink stuk hoger heeft gestaan maar dat het binnen de bedding van beide beken en ook van die van de Gele Gracht gebleven is (die naam staat niet meer op de kaart van nu). Door het ophalen of neerlaten van de stuwen aan het verdeelcentrum wordt met de hulp van de elektriciteit van de torenhoge windmolens in de omgeving de waterstand in de beken geregeld.
Op dit ogenblik staat het water stroomafwaarts in de Begijnenbeek west een stuk hoger dan dat in de Leugebeek naar het oosten. Maar de hoogte van de stuw bepaalt ook het peil van het water stroomopwaarts en met dat niveau is de beek tot een meter onder de rand gevuld maar het zou dus nog hoger kunnen.
De brede waterplas is wel een enorm verschil met het diepliggende gootje van een paar dagen geleden van voor het onweer waarin nauwelijks enig stroompje te zien was. De oever is flink drassig maar met rubberbotten kom je er goed langs. Voor wandelaars zijn er zelfs knooppunten voorzien en bij een bosje kom je een bord tegen dat je waarschuwt tegen buizerds. De stad meldt zich door een reusachtige Carrefour supermarkt aan de Reustraat ter hoogte van de Romblokstraat maar tenzij je daar je boodschappen wilt doen kan je mooi groen verder langs de beek richting Provinciaal Centrum Halve Maan hoewel je dan wel tussen de huizen terecht komt.
Wat mij opvalt is dat het water ferm stroomt maar dat de velden niet overmatig veel tekenen vertonen van erosie. Om het slib vast te houden zijn er op veel plaatsen bloemstroken voorzien waarop ik zelfs korenbloemen zie staan. Tot mijn spijt kom je vanaf hier niet langs de beek naar het natuurgebied Papenbroek zelf. Aan het oude Piëta-kapelletje aan de Neerveldstraat gaat er wel een pad maar dat loopt dood op privéweiden en boomgaarden, een beetje eikenbos en heel wat wildernis. Ik vermoed dat in de komende jaren dit landschap ook wel in natuurbeheer zal worden genomen en dat zou ik een goede zaak vinden. Om je heel dat ingewikkelde watersysteem van de Begijnenbeek en Leugenbeek rondom de Kloosterberg ten zuiden van Diest te laten zien heb ik een kaart bijgevoegd gebaseerd op die van Googlemaps. Daar zie je wel dat je als voetganger hier gemakkelijk in moeilijkheden kan komen als de de bruggetjes niet weet zijn.
Om het oude oorlogsvliegveld Les Burettes tussen Beauvechain, Bierbeek en Meldert te verkennen heb ik gelukkig hulp gekregen van twee deskundige gidsen, Koen Herregods van Opvelp en Eddy Stas van Meldert. Zonder hen zou ik het nog altijd niet goed weten te vinden.
Les Burettes is de al heel oude naam van een tamelijk nieuwe woonwijk in Beauvechain ten oosten van de Sint Sulpiciuskerk en ten zuiden van de Rue des Anges. Die Engelenweg eindigt aan de hele mooie grote vierkantshoeve ‘La Grande Gayette’ op de splitsing met de Rue de Louvain.
De naam zie ik al op de Ferrariskaart van 1777 en de Villaretkaart van 1745 (‘aux 3 burettes’) en het kan zoiets betekenen als ‘kannetjes’ voor wijn of smeerolie dus misschien was er toen een café.
Les Burettes, een verrassing dankzij facebook. Op zoek naar herinneringen uit de Tweede Wereldoorlog maakt een lezer uit Beauvechain mij attent op ‘la Bataille des 3 Burettes’. En inderdaad is er een veldslag met die naam maar het was wel in de tijd dat er nog lang geen vliegtuigen waren maar tijdens de boerenopstand tegen de Franse bezetting.
Les Burettes
Wikipedia: “Op 27 november 1798 verlaat een sterke Republikeinse colonne van infanterie en cavalerie Leuven en gaat een troep Waalse opstandelingen ontmoeten die in Hamme-Mille zijn gemeld. De strijd vond plaats op het kruispunt van Trois Burettes, in Beauvechain, de opstandelingen werden neergeslagen”. Daarbij zouden er tussen de 60 en 150 doden zijn gevallen.
Oorlogen volgen elkaar op omdat mensen niet leren maar hoeveel slachtoffers de Tweede Wereldoorlog in deze streek gemaakt heeft en hoeveel van hen burgers waren weet ik niet maar ik vrees dat het er nog een pak meer zullen zijn geweest als gevolg van het strategisch belang van maar liefst twee militaire vliegvelden.
Vanaf Les Burettes gaan er twee verharde veldwegen richting taalgrens. Die aan de noordkant is de Bevekomstraat, De naam van het zuidelijke baantje staat niet op de Open Street Map maar staat in de streek bekend als de Stenenkruisstraat.
Heel de vlakte is tot aan de horizon een boom- en haagloos akkerland met in het najaar bergen mais en suikerbieten maar in de verte zie je tussen die veldwegen een klein bosje en daar moeten we naar toe.
Les Burettes – Bevekomstraat
De snelste weg is langs de Bevekomstraat die je volgt tot aan een kruising. Daar sta je precies op de grens tussen Vlaanderen en Wallonië. Als je nog een stap verder zet kom je in Willebringen (Boutersem) maar inplaats daarvan ga je naar rechts in de richting van het bosje dat dus nog net op het grondgebied van Beauvechain ligt.
Als je links zou gaan kom je aan het natuurgebied de Hazenberg van Natuurpunt en het Remmelenbos en -veld. Beiden zijn belangrijk voor dit verhaal maar dat komt nog ter sprake.
De veldweg richting bosje is niet verhard maar het zal je opvallen dat aan de rand een hele rij brokken beton ligt met hier en daar een bloempje ertussen en overal afval van allerlei aard. Dat beton is het opgebroken restant van een landingsbaan van het vliegveld Les Burettes dat tijdens de tweede wereldoorlog door de Duitse luchtmacht gebruikt werd samen met het terrein van de huidige luchtmachtbasis Le Culot een beetje naar het zuidoosten bij Beauvechain-La Bruyère.
Beide bases werden als een kleine hulpvliegvelden in 1936 ingericht door de Belgische Luchtmacht in het kader van de verdediging tegen een mogelijke Duitse inval.
Les Burettes – de vroegere piste
De eerste was die waar je nu staat, op het Sint-Ermelindusveld (Epine Ste-Ermeline) tussen Meldert en Beauvechain. De tweede was en is nog altijd die aan de Ferme l’Espinette nabij de Chaussée de Wavre in La Bruyère en kreeg de naam ‘Le Culot’.
Hoe het eerste vliegveld er precies heeft uitgezien kan je op het terrein niet meer goed zien maar met behulp van de bijgevoegde kaarten en een luchtfoto kan je toch een idee van krijgen.
Op de topografische kaart van 1939 staat het vliegveld er nog helemaal niet op. Op de kaart van 1969 zijn er nog enkel een paar aanduidingen en op latere kaarten verdwijnt het helemaal, blijkbaar vooral omdat de boeren alles wat na de oorlog nog boven de grond uitstak hebben opgebroken om hun akkers te kunnen gebruiken. Maar als ik het goed begrijp moet het zowat het hele terrein tussen het Remmelenbos en Meldert in beslag hebben genomen.
Dat er om de vliegbases van Beauvechain zwaar gevochten is in de Tweede Wereldoorlog zullen de oudere mensen in de streek nog wel weten.
Les Burettes tussen Beauvechain en Meldert
Het bosje dat je op de foto’s ziet werd in 1936 aangeduid als “Les Burettes”. Na het begin van de oorlog wordt er naar verwezen als ‘Le Culot-East’ en ‘Y-10’.
Voor de voorgeschiedenis en het oorlogsgebeuren haal ik er de tekst bij die Eddy Stas voor Natuurpunt schreef in het kader van de Ruilverkaveling van Willebringen: “Na de economisch goede en voorspoedige jaren twintig, voorspelden de jaren dertig van vorige eeuw weinig goeds. Hitler was aan de macht gekomen in Duitsland en keek begerig richting Frankrijk, België , Nederland, Luxemburg en de rest van West Europa.
Het was bang afwachten in het kleine België. Alhoewel de Belgische generale staven qua oorlogsstrategie nog erg veel aanleunden bij een statische oorlogsvoering met forten en zwaar bewapende linies net zoals de Franse en Engelse staven trouwens, bleven ook zij niet geheel blind voor de realiteit. Veel te laat zo zou blijken.
Met een regelmaat van een klok werd het Belgische luchtruim overvlogen door Duitse verkenningsvliegtuigen. Een interceptie van deze moderne vliegtuigen was allerminst evident voor onze luchtmacht die slechts over verouderde toestellen beschikte die geeneens zo snel en zo hoog konden vliegen. Met de introductie van de Hawker Hurricane kwam hierin verandering en konden ook onze toestellen deze Duitse spionagetoestellen onderscheppen. Niet zonder gevaar zo moet blijken uit een aantal verslagen.
Les Burettes – tussen Beauvechain en Meldert – hier loopt de weg dood in de wildernis
De Belgische generale staf was er uiteraard van overtuigd dat de positie van onze vliegvelden (zoals Goetsenhoven) nu wel erg goed bekend waren bij de vijand en bedacht een plan waarbij in het geheim noodvliegvelden werden opgericht waar bij de eerste uitbraak van de oorlog onze operationele toestellen naar toe zouden kunnen vluchten om op die manier aan vernietiging op de grond door een bombardement te ontsnappen.
Er werd daarom in wijde omgeving gezocht naar terreinen die hiervoor in aanmerking kwamen. Eigenaardig genoeg werden op het plateau van Bevekom twee verschillende hulpvliegvelden opgericht. Ongeveer in het verlengde van elkaar en op erg korte afstand van elkaar. Het eerste vliegveld werd opgericht ter hoogte van het gehucht “le culot” tussen La Bruyere en Beauvechain, een tweede werd opgericht tussen Beauvechain en Honsem en Meldert, ter hoogte van het gehucht ‘les Burettes’.
Deze vliegvelden waren niet meer dan een grasstrook die mooi geïntegreerd werd in de omliggende landbouwpercelen , kwestie om niet op te vallen vanuit de lucht. Om de nodige camouflage te voorzien ‘in geval van’ werden er bosjes en groene stroken voorzien onder dewelke de vliegtuigen en ander materiaal konden verscholen worden in tijd van oorlog. Regelmatig werden deze vliegvelden gebruikt tijdens oefeningen en vooral tijdens de vele alarmen die er werden geslagen. …
Les Burettes – tussen Beauvechain en Meldert – nee dit is niet achtergelaten door de soldaten
De start tot uitbouw van deze vliegvelden werd reeds gegeven in de late jaren 30. Rond 1935 werden de vliegvelden van “Le Culot” en “ Les Burettes” ingericht en in gebruik genomen. De keuze van deze locaties was niet geheel onschuldig. Het terrein was erg open en zonder al te vele obstakels, bovendien waren de vliegvelden erg goed bereikbaar door een druk netwerk van wegen; De centrale ligging, in het midden van het land tussen de belangrijkste Belgische steden, was ideaal. De uitbouw van deze vliegvelden begon rond 1934 en werd voltooid tijdens de mobilisatie in 1938 en 1939.
Het huidige vliegveld “le culot” noemde gewoon terrein nr 25 en “les burettes” gewoon terrein nr 21; Voor de aanleg van deze vliegvelden moesten soms erg historisch waardevolle artefacten verdwijnen. Zo moest de Ermelindis boom verdwijnen.
Ter verdediging van de oprukkende vijandige troepen werd er ook een antitank linie opgetrokken. Deze linie bestond uit zogenaamde “cointet” elementen. Dit waren metalen obstakels die de doortocht van vijandige tanks moesten vertragen of voorkomen. Zij maakten deel uit van de zogenaamde KW-linie (Koningshooikt-waver linie). Resten hiervan vind je nog steeds in de weidse omgeving.”
Les Burettes – antitankelement aan de Rue de Louvain in Beauvechain
Tijdens de Belgische mobilisatie bezochten de 1/I/2 (Gloster Gladiator) en 2/1/2 (Hawker Hurricane) het vliegveld. “In geval van aanval zouden de elf Hawker Hurricane toestellen van Schaffen zich naar Les Burettes begeven. Ook de vijftien Gloster Gladiators van dezelfde basis zouden volgen. Op 10 mei 1940 werd Schaffen daadwerkelijk gebombardeerd. Slechts twee Hawker Hurricanes en twaalf Gloster Gladiators konden ontsnappen en landen op Les Burettes.
Op 10 mei 1940 begon de tweede wereldoorlog voor België…. Schaffen werd gebombardeerd , slechts 2 Hawker Hurricane en 12 Gloster Gladiator konden ontsnappen en landen veilig op “les Burettes”.
Later op de dag kwam er nog een derde herstelde Hawker vanuit Schaffen toe op het vliegveld. Waren de Belgische toestellen aan het ergste ontsnapt en was hun positie ongekend voor de vijand? Op 11 mei iets na de noen kwamen Duitse jagers de klein plein bestoken. De verwoesting was groot. Bijna alle vliegtuigen waren vernield… later in de namiddag kwamen de Duitsers terug en werden ook de laatste resterende vliegtuigen vernield.”
gloster gladiator – bron: https://www.belgian-wings.be/gloster-gladiator
Belgian Air Force, past and present.
The Aeronautical Reference Site – De Luchtvaart Referentie Site – Le site référence de l’Aéronautique
Hawker-Hurricane bron Wikipedia
Op 14 mei 1940 wordt de streek door de Duitse troepen bezet op en p 17 mei landen de eerste Me 109 E gevechtsvliegtuigen van het Luftwaffe-eskader III/JG 26 op” les burettes”. De bevelhebber van deze eenheid was Gotthard Handrick, atleet met gouden medaille penhatlon Olympische spelen 1936.(https://en.wikipedia.org/wiki/Jagdgeschwader_26 en http://en.wikipedia.org/wiki/Gotthard_Handrick).
Die eenheid verbleef op Les Burettes tot 27 mei 1940 maar koos, gezien de betere bodemgesteldheid, voor de uitbouw van La Bruyère (ook “Le Culot” genoemd, naar de plaatsnaam). Les Burettes bleef gebruikt als schijnvliegveld,
Eigenaardig genoeg werden alle installaties en infrastructuur onderhouden, maar niet gebruikt. Eddy Stas: “Er hing een vreemde zweem van geheimzinnigheid rond het vliegveld van ‘ les burettes’. In juli 1942 werd het vliegveld ‘bezet’ door houten junker 188 vliegtuigen, vermoedelijk als afleidingsmanoeuvre voor het nabijgelegen operationele vliegveld. Er werden obstakels voorzien op de landingspiste, dit om mogelijke landingen van vijandelijke vliegtuigen en commandoaanvallen te verijdelen. Als obstakel gebruikten de Duitse troepen gerecupereerde Belgische cointet elementen en Friese ruiters. De camouflage werd geperfectioneerd en verder uitgebouwd. In 1942 werden er 3 vliegtuighangars gebouwd en tegen de Waverse Steenweg kwamen 7 gecamoufleerde gebouwen, tegenover het vliegveld kwam een reserve van brandstof bedoeld voor de bevoorrading van de lokale bezetter .
Vanaf datzelfde jaar werden er regelmatig een paar nachtjagers van II./NJG 1 gestationeerd. Omdat de Duitse bezetter steeds meer en meer problemen kreeg met bombardementen door geallieerde vliegtuigen ontwikkelden de Duitsers een antwoord hierop. Omdat de geallieerde bommenwerpers steeds beter en beter bewapend werden was het niet meer evident om tijdens de dag deze toestellen aan te vallen. Door de ontwikkeling en perfectionering van de radar ontwikkelde de Duitse oorlogsindustrie de ‘nachtjager’. Deze maakte zoals de naam reeds vermeld gebruik van de nacht. In het donker en met behulp van de radar konden de Duitse nachtjagers ongemerkt naderbij sluipen en de geallieerde vliegtuigen aanvallen en vernietigen.
In de lente van 1944 werd de luchtmachtbasis “ le culot” zwaar beschadigd door geallieerde bombardementen. Onmiddellijk werd het zuster vliegveld van ‘les burettes’ dat niet beschadigd werd in gebruik genomen. Tijdens en na het bombardement van ‘le culot’ in de lente van 1944 werd het vliegveld dus gebruikt als operationele basis door de eenheden die niet meer van ‘le culot’ konden opereren. Er werden betonnen taxi banen aangelegd en verschillende schuilplaatsen voor vliegtuigen. Delen van deze banen bestaan nog steeds. … Tot half augustus 1944 bleven de Duitse nachtjagers en bombardementsvliegtuigen op beide vliegvelden gestationeerd. Vanaf half augustus (18 augustus) werden deze eenheden om tactische redenen teruggetrokken en vervangen door snelle gevechtsvliegtuigen van I/SKG.10 met FW 190A gevechtsvliegtuigen
Bundesarchiv, Bild 101I-659-6436-12 / Grosse, Helmut / CC-BY-SA 3.0 – afbeelding van nachtjager zoals gestationeerd in Les Burettes
Op 6 september 1944 werden Beauvechain en Meldert bevrijd door het 82ste regiment van de 2de geblindeerde divisie van het Amerikaanse leger. In het verslag van deze eenheid lezen we dat ze hun opmars startten vanuit hanne nille? Vermoedelijk Hamme Mille richting Beauvechain. Lichte gepantserde verkenningseenheden kwamen al vrij snel in Beauvechain. Voorzichtig trokken ze verder op richting opwelp? Opvelp allicht, maar de Duitse troepen gelegerd in de omgeving van Beauvechain waren nog niet geheel teruggetrokken.
Het kwam tot een handgemeen met twee mitrailleurnesten op de weg Bevekom Opvelp. Twee Duitse soldaten sneuvelden hier. Ook te Meldert sneuvelde een Duitse soldaat in een mitrailleurnest gelegen aan de Waverse Steenweg. Deze stelling bevond zich … amper 50 meter hogerop van de afslag van de Bosbergstraat. Een lichte Amerikaanse tank vuurde richting mitrailleurnest en raakte een betonnen elektriciteitspaal . De betonnen stomp steekt nog steeds in de grond…. De Amerikanen trokken zich snel terug en gaven de Duitse soldaten de kans om zich terug te trekken. Twee Duitse soldaten werden voorlopig begraven op de Meldertse begraafplaats. Later werden ze overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats van Lommel.
Ondertussen hadden de Duitsers het vliegveld met mijnen bezaaid”. Koen Herregods voegt hieraan toe: in de ochtend van 3 september 1944 gaan de soldaten rond in Opvelp om de dorpelingen in een straal van drie kilometer aan te raden om hun ramen te openen en de omgeving te verlaten. In de namiddag weerklinken een twintigtal explosies en daarna verlaten de troepen de streek met al de mogelijke transportmiddelen.
Opnieuw Eddy Stas: “Het vliegveld was grotendeels onbruikbaar voor de geallieerden, ook al omdat de startbaan uit gras bestond. Het 846ste en 852ste ‘engineer aviation battallion’ herstelden en maakten “’Les Burette’ nu Y-10 of le Culot East terug operationeel. Herstel en constructiewerken starten op 05 oktober 1944 en werden uitgevoerd door 846 EAB en op 18 oktober van datzelfde jaar startte 852 EAB aan de werken aan de landingsbaan. Het was een landingsbaan van 3600 feet ofwel 1097,28 meter die parallel liep met het huidige Beauvechainbos op de oude Duitse piste. Er werd tevens een parallelle taxibaan aangelegd en een aantal standplaatsen voor vliegtuigen. Er werden tenten opgezet waarin het personeel kon schuilen slapen eten enz.
Er was geen brandstofdepot, alles werd aangevoerd met tankwagens. Er werd een kleine controletoren gebouwd die tot in onze tijd in het midden van een akker stond en toen door een landbouwer afgebroken werd. Op 26 oktober 1944 was het vliegveld terug operationeel verklaard en op 02 november waren de werken afgelopen. Reeds na enige dagen moest 852 EAB opnieuw een compagnie sturen naar le Culot East…..de landingsbaan voldeed niet voor intensief gebruik..
De eerste gevechtsvliegtuigen die op het vliegveld toekwamen op 29/10/1944 waren van het 160 TRS ( 363 TRG) . Het waren verkenningsvliegtuigen van het type F-6 Mustang
Op 31/10/1944 lande het 161 TRS eveneens met F-6 Mustang. Op 30/10/1944 landen de F-5 lightning vliegtuigen van het 155 PRS en op 05/11/1944 landde het 33 PRS eveneens met F-5 lightning. Er werden nu F-6 (mustang) en F-5 (lightning) gevechts- en verkenningsvliegtuigen gestationeerd. Tijdens de slag om de Ardennen werden deze toestellen massaal ingezet. Velen vertrokken van op deze grond en kwamen nooit meer terug….. De laatste eenheden verlieten Y-10 op 11/03/1945”.
Tot zover Eddy’s relaas. Op nieuwjaarsochtend 1945, na de bevrijding, viel de Duitse Luftwaffe voor het laatst massaal vliegvelden in België en Nederland aan. Honderden vliegtuigen op zestien vliegvelden werden vernield. De eenheid JG4 diende met 18 toestellen Le Culot en Les Burettes te bombarderen maar ze raakte boven de Ardennen de richting kwijt, vooral omdat de piloten jong en onervaren waren.
Sommige toestellen belandden boven Sint-Truiden, andere vlogen door naar Melsbroek, waar er vijf uit de lucht werden geschoten. In februari 1946 werd de status als vliegveld definitief opgeheven en werd de landbouwactiviteit hervat.
Blijkbaar waren er nooit meer dan zo’n dertig tot veertig vliegtuigen tegelijk gestationeerd. Op 23 oktober 1940 om 16.23 landt Adolf Hitler op Les Burettes op weg naar een ontmoeting met Franco.
Maar blijkbaar hielp al dat camoufleren en verstoppen wel want deze basis is nooit gebombardeerd door de geallieerden en al die banen zijn lang bewaard gebleven en zijn er voor een groot deel nog altijd. Er zijn oude foto’s maar blijkbaar mogen die nog altijd niet publiek verspreid worden wegens ‘geheim’ of ‘copyright’ dus ik moet het aan je verbeelding overlaten.
Met behulp van de kaart kan je die banen ook volgen op je wandeling en een aantal maken trouwens deel uit van het plaatselijk wandelnetwerk.
In het vervolg van deze tekst vertel ik vooral wat je er nog allemaal van ziet maar onderdelen van vliegtuigen zijn daar niet bij. En daarbij ga ik ook na waarom Natuurpunt zich inzet voor het behoud van dit natuurerfgoed.
Vandaag liggen de velden er vredig en verlaten bij en dat geldt ook voor het weggetje naar het bosje. Op de kaart zie ik dat die weg in 1936 speciaal is aangelegd voor het vliegveld op het traject tussen het Remmelenbos en Les Burettes en aangezien hij vandaag op de Open Street Map staat en naar ik aanneem op het terrein dus al sinds 1945 vrij toegankelijk is, denk ik niet dat je er niet zou mogen komen zolang je geen verstoring teweegbrengt.
Les Burettes – veldweg naar het bosje
Ik schenk hier aandacht aan omdat er verhalen zijn over ontmoetingen met de boze eigenaar van dit bos die beweert dat alles met wegen en al van hem is en ‘dus’ verboden toegang.
Aan het begin van het noordelijke bosdeel staat wel een bordje verboden toegang bij een duidelijk afgebakend privé-perceel met een houtstapel dus daar blijf je beter weg denk ik.
Het weggetje loopt dood in het zuidelijke deel van het bos en eigenlijk is er niets zomaar te zien behalve overal nogal wat overgroeide landbouwafval (vaten, plastiek, resten van voertuigen, banden, steenslag maar ook hopen gebroken eternietplaten). Veel van dat afval is biologisch niet afbreekbaar en gevaarlijk voor het milieu. Dat eterniet bevat ongetwijfeld nog asbest.
Omdat ik niet moet weten van privé-vuilstorten in de natuur vind ik dat er voor de milieudienst van de gemeente Beauvechain een uitdaging is om de eigenaar daarop aan te spreken. Ondertussen heeft die dienst laten weten dat ze ‘op de hoogte’ zijn maar aangezien het terrein privé is het moeilijk is om de vervuiling officieel te laten ‘vaststellen’ maar ze beloven dat ze het dossier zullen opvolgen. Dat doet mij denken dat er wel nog wat burgerprotest zal nodig zijn om het stort te laten opruimen.
Les Burettes – tussen Beauvechain en Meldert – dit is niet door de soldaten achtergelaten denk ik
Sporen van vliegtuigen of gebouwtjes zie je nergens maar zoals we al weten hebben de Duitsers bij hun vertrek alles wat er was aan bovengrondse infrastructuur verwoest.
Het echte geheim ontdek je door even een klein paadje te volgen tot tussen de donkere schaduw van de bomen. Dan besef je dat er hier inderdaad vroeger iets is geweest dat je in je in een gewoon bos niet verwacht. Plotseling verdwijnt alle wilde begroeiing en sta je op een soort bebladerde ‘dansvloer’. Zo’n vlakke bosbodem heb ik nooit gezien. Of er onder die bladeren beton ligt kan ik niet zeggen want ik ben niet beginnen graven maar ik denk het wel, anders had de boer het wel in beslag genomen.
Maar het is echt wel een ervaring om te beleven wat de natuur doet met mensenwerk als de mensen zich terugtrekken en de zaak onbeheerd achter laten. Binnen de kortst mogelijke tijd kruipen de bomen door ieder gaatje of spleetje naar buiten en maken van een verharde vlakte een natuurbos. En omdat dit blijkbaar al aan de gang is sinds 1945 zijn de bomen ondertussen ook al wel flink opgegroeid, hoewel hier en daar met vreemde vormen en nogal wat dood hout dat in het rond ligt. Hier komen alleen nog herten en jagers ook wel denk ik.
Les Burettes
Dankzij Koen Herregods van Opvelp die heel het dossier al een tijd bestudeert weet ik ondertussen dat dit bosje de in feite geen vliegtuigen herbergde maar dat het de kampplaats was voor de bemanningen en dat er van alles gestaan moet hebben waarvan je nu niets meer ziet. Er moet ook een munitieopslagbunker geweest zijn en ik lees dat er zelfs een nep-begraafplaats was om het geheel te camoufleren.
Het vliegveld zelf was aan de zuidkant van dit bosje en strekte zich uit zover je kan zien op deze vlakte tot aan de bomen op de horizon.
Alles aan de noordkant tot het Remmelenveld en in het oosten tot in Meldert diende om vliegtuigen te kunnen verplaatsen en te kunnen verbergen. Aan die zuidkant is niets meer te zien maar van de noordkant heb ik ondertussen wat foto’s. Ik lees dat de betonbanen niet gefundeerd waren maar gewoon op de grond gelegd werden. Op die manier kostte het minder tijd en moeite om ze weer te herstellen na een bombardement. Om diezelfde reden bestonden sommige pistes blijkbaar gewoon uit op de grond gelegde stalen rasters.
Les Burettes – bomput
Op sommige open plekken in het bosje groeien massa’s bramen hoog op en na een tijdje begin je te vermoeden dat je hier misschien naar ‘avioles’ kijkt, dat zijn aarden of betonnen wallen die de Duitsers als een soort open bunkers (zonder dak) opwierpen om hun vliegtuigen en bunkers te beschermen tegen de luchtdruk van exploderende afgeworpen bommen of. Over die avioles ga ik het nog uitgebreid hebben.
Op het einde van hun verblijf zouden ze ook structuren hebben opgericht om de geallieerden te beletten om op het vliegveld te landen maar die zijn niet meer te zien. Op een paar plaatsen kom ik diepe kuilen tegen waarvan ik vermoed dat het bomkraters zijn. Maar ook daar groeien de bomen ondertussen welig. Tussen de bomen ligt geen afval en eigenlijk is het een bijzondere natuurbeleving, zij het op kleine schaal want het bosje is maar klein.
Les Burettes
Ik pleit er voor om dit perceel te beschermen als erfgoed en er verder niet te veel aan te doen. Van mijn gidsen hoor ik ondertussen dat de Duitse vliegtuigen van hieruit in het begin van de oorlog Nederland bombardeerden (Rotterdam?) en later deelnamen aan de bombardementen op Londen. Dat was de afstand die gevechtsvliegtuigen van die tijd juist op en neer konden vliegen. Dankzij Koen kan ik je nu ook twee kaartjes laten zien waar je kan zien waar die basis precies was. Ik begin mij af te vragen of er aan dit bosje eigenlijk niet een gedenkteken zou moeten staan. Wat denk jij daarvan?
Om op missie te vertrekken stegen de vliegtuigen op vanuit het gras of vanaf stalen roosters op de bodem. Beton kwam er zelfs niet aan pas. Aan de noord- en oostkant liggen (of lagen) er betonbanen tot aan de Hazenberg in Opvelp en het kapelletje aan de Stenenkruisstraat in Meldert. Dat beton was niet gefundeerd en is op veel plaatsen opgeruimd door de boeren (en het ijzerwerk is door hen hergebruikt als afrastering) maar er is toch nog veel van overgebleven en zichtbaar op het terrein als je het weet zijn.
Les Burettes – op weg naar de Aviole – rechts de taxibaan
Tussen Les Burettes en het Remmelenbos bevindt zich nog een van de twee laatst overgebleven zichtbare ‘avioles’. Op de foto zie je naast een overduidelijke piste nog de wallen, veel steenslag en alweer veel afval. Het zijn gewoon plekken om de vliegtuigen te verstoppen en te beschermen met aarden wallen en een camouflagenet als dak. Er moeten er heel veel geweest zijn en wijd verspreid over het terrein om aanvallers te misleiden en om te voorkomen dat bij een bombardement meerdere geparkeerde vliegtuigen tegelijk konden worden bestookt. En zoals gezegd werden er ook houten namaakvliegtuigen aangevoerd om voor nog meer misleiding te zorgen. Alle nadruk lag op de misleiding zoals het zetten van namaakgebouwen, kleureffecten in het landschap en dus ook een namaak begraafplaats om een munitie-opslagplaats in het bosje van Les Burettes te verbergen.
Les Burettes – de aviole op weg naar de Remmelenberg
Vanaf hier vervolg ik deze tocht langs overgroeide taxibanen en puinhopen naar Opvelp om opnieuw foto’s te maken van zaken die er ooit waren maar die je als gewone bezoeker niet meer ziet. Erg fotogeniek is dat niet maar samen met het verhaal heb je er misschien toch iets aan.
In Opvelp ken je natuurlijk het natuurgebied De Hazenberg van Natuurpunt waar in het najaar de orchideeën onder de paddenstoelen, de Wasplaatjes, in bloei zouden moeten staan.
Les Burettes – een ‘oorlogsmnument’ bovenop de aviole
Vlak ten westen daarvan zie je op de kaart het Remmelenbos en het Remmelenveld. Op het terrein staat een torenhoge radiomast en daar moeten we heen. Het bos is privé en stond in Opvelp vele jaren bekend om zijn boze eigenaar die mogelijke indringers luidruchtig bedreigde met zijn jachtgeweer en zijn gebied volkomen ontoegankelijk maakte met alle mogelijke hekken, andere obstakels en verbodsborden.
Ik hoor dat niet lang geleden het terrein is overgenomen door de eigenaar van de vierkantshoeve Berkenhof. Die komt zeker niet af met bedreigingen maar de versperringen zijn er niet minder door geworden. Het goede nieuws is wel dat tegenwoordig vanaf de Hazenberg het paadje aan de noordkant langs de bosrand open en toegankelijk is en dat is een flinke uitbreiding van de officiële Holle Wegen wandeling in dit gebied.
Op weg naar het bos kom je bij een bordje nog een grote geheimzinnige steen in de grond tegen waarvan ik de betekenis nog niet ken.
Les Burettes – pad met geheimzinnige steen op weg naar het Remmelenveld
In het bos legden de Duitsers – vooral rond 1943 – verschillende vliegtuigparkings aan en in het veld moeten er ondergrondse werkplaatsen geweest zijn. Aan het einde van de oorlog is dat allemaal vernield en sinds 2011 is alles wat nog aan fundamenten zichtbaar was (blokken beton) met dikke lagen grond bedekt om opnieuw landbouw mogelijk te maken.
Het enige wat je nu nog ziet zijn drie gebetonneerde stroken waarvan één in het bos (en dus niet toegankelijk) en twee op het pad.
Bij dit verhaal hoort nog een anecdote (met dank aan lezer Pieter Evers): “op het moment dat de Amerikaanse tanks binnenrolden in Opvelp de laatste SS ers achterhoede te paard wegtrok (en nog een man doodschoten die al de Belgische driekleur had uitgehangen) waren de schelmen boerkes van Opvelp al met hun paard op het vliegplein om de draad weg te halen (in rollen om later als omheining te gebruiken) en het hout uit de geschutsputten. Daarna kwam de Belgische overheid rond om de rollen te tellen want de boerkes moesten … betalen … en dus gingen die dan die rollen verstoppen …”.
Les Burettes – betonnen hangarvloer in het Remmelenbos
Er bestaan zelfs nog foto’s van zulke rollen ‘pleindraad’ (in het Opvelps: “Plaandrood”) maar die heb ik nog niet gezien. Pieter vertelt erbij dat tijdens de oorlog de boeren dikwijls met hun paarden werden opgevorderd om te gaan werken en dan van alles meepikten zoals werktuigen en cement en dat er veel gebouwd werd in Opvelp in die tijd. Misschien zijn er lezers die ook nog herinneringen hebben in dezelfde richting?
Eddy Stas heeft me meegenomen naar de Melderse kant van het oude oorlogsvliegveld. Eddy staat bekend als dé grote kenner van heel deze site en nu ik hem heb ontmoet denk ik dat dit terecht is. Omdat dit deel van de site op Vlaams grondgebied ligt is zijn de resten ervan het meest van belang voor Natuurpunt.
Les Burettes – het Remmelenbos is verboden toegang
Daarover ga ik het nog hebben maar we zien we toch al een heel gezelschap zilverreigers die hier blijkbaar alle jaren in deze tijd verblijven hoewel er helemaal geen water te zien is. Eddy vertelt me dat ondanks de kaalheid van deze agro-industriële akkers er altijd zeer veel trekvogels gezien worden, waaronder ook ooievaars. Kraaien vliegen natuurlijk overal rond maar in de lucht cirkelt ook een kiekendief en vliegt een sperwer uit het aviole-bosje op waarnaar we op weg zijn.
Langs een statig kasteel met ijzeren hek en de al even statige vierkantshoeve Hof Ter Meren komen we langs een charmant privé-bijenhotel aan de winterlinde op de kruising tussen de Stenenkruisstraat en de Overhemstraat. Die is de oudste en dikste van Meldert en staat om die reden samen met het nieuw gerestaureerd OLV kapelletje op de erfgoedlijst en wordt daar geprezen worden om zijn speciale vorm. Eigenlijk ziet hij er afschuwelijk toegetakeld uit als een ondeskundige gesnoeide knotwilg maar er staat wel een leuk bankje voor.
Het is een wonder dat zo’n boom waarvan de dikke takken zo afgezaagd zijn (gekandelaard heet dat, dat wordt dikwijls bij stadsbomen gedaan in te smalle straten) toch een leeftijd van meer dan 350 jaar heeft kunnen bereiken.
Meldert – de erfgoedlinde aan de Stenenkruisstraat
Het kapelletje werd in 1809 gezet door dankbare ouders van een pasgeboren gezond kind. Begin jaren 80 van de vorige eeuw werd het omver gereden tijdens de suikerbietenoogst en nadien in met moderne materialen terug opgebouwd. Eddy vertelt me dat hier in de buurt ook nog de resten zijn gevonden van een Romeinse villa waarvan de contouren terug zichtbaar gemaakt zullen worden met een groenbeplanting.
Op die Stenenkruisstraat kom ik nog terug omdat daarlangs stukken taxibaan behouden zullen blijven maar eerst gaan we naar het noorden richting Bevekomstraat. Op de kaart zie je daar nog een reeksje van vier knobbels in het landschap, allemaal resten van de vroegere avioles ofwel de bunkers voor de Duitse gevechtsvliegtuigen. Onderweg kom je nog op een paar plaatsen stroken tegen die bij nader inzien oude taxibanen zijn waar hier en daar het beton nog doorschemert.
Aan een bord met een gele affiche met de bekendmaking van een ‘beslissing van een omgevingsvergunning’ staan we bij een aan zijn U-vorm nog helemaal herkenbare Aviole die in het kader van de ruiverkaveling van Willebringen zal gerestaureerd worden en voorzien worden van de nodige uitleg en zelfs een namaakvliegtuig tussen de wallen. Voorlopig ziet hij er echter nog uit als al de andere overblijfselen van de site: begroeid, verwaarloosd en met afval bezaaid hoewel Eddy me vertelt dat er al veel zou zijn opgeruimd.
Meldert – de aviole die gerestaureerd gaat worden
Het roept bij mij opnieuw de vraag op waarom er al die jaren op deze reusachtige oorlogssite nooit gedenktekens zijn geplaatst.
Is het omdat hij aan beide zijden van de taalgrens ligt en er geen overschrijdend en zelfs geen intergemeentelijk overleg is (de afwezigheid daarvan valt op)?
Is het omdat de boeren op deze verder haag- en boomloze agro-industriële vlakte eigenlijk vooral en hardnekkig willen dat heel dit zaakje wordt opgekraamd en dat ook overal aan het doen zijn met hun grote machines als er even niet wordt opgelet?
Is het omdat in het begin van de oorlog alles (beter: het weinige) wat er in deze omgeving was aan slecht voorbereide Belgische luchtmacht door de Duitsers is weggebombardeerd en men liever daar niet aan herinnerd wordt?
De precieze restauratieplannen heb ik nog niet gezien maar blijkbaar werkt er een bureau aan een project waarbij ook aandacht zal worden besteed aan de vliegtuigen die hier gestaan hebben. Ik hoop dat ze er ook een gedetailleerd plan zullen bijvoegen van al die pistes en opslagplekken die er hier geweest zijn en gedeeltelijk nog zijn en waarvoor het allemaal gediend heeft, want tot zover heb ik er zelf toch nog maar vaag zicht op.
Op deze aviole komen we toch iets konkreets tegen in de vorm van een groot blok beton met een ijzeren bevestigingsmechanisme. Waarvoor het gediend heeft staat er niet bij. Misschien maakte men de vleugels van de vliegtuigen hieraan vast om te zorgen dat de wind er geen vat op zou krijgen? Misschien hoorde er een lier bij om de toestellen uit de bunker te trekken?
Les Burettes – deze aviole zal worden gerestaureerd
Ook deze aviole heeft een vloer van beton maar ondertussen vertelt weer iemand mij dat in de tijd van de Duitsers er nog gewerkt werd met vloeren van aangestampte aarde en dat de betonnering pas nadien door de geallieerden is aangebracht. Wie kan zeggen wat de juiste toedracht is? Al de rest van mijn verzameld materiaal spreekt dit tegen maar dat zegt niets want de een schrijft het over van de ander heb ik zo de indruk.
In de verte zien we nog andere avioles. Even denken we dat er jagers bij staan en dat het dus niet verstandig is om er naar toe te gaan maar dan blijkt het te gaan om reusachtige vogelverschrikkers en daar hoeven wij ons niets van aan te trekken. Wat er hier voor jagers te beleven is versta ik eigenlijk niet maar blijkbaar worden er nog elk jaar fazanten uitgezet ondanks het verbod om dat te doen.
Van hier verkennen we de aviole die op termijn in beheer zal komen van Natuurpunt als gevolg van de besluiten over de ruilverkaveling van Willebringen als een eiland van natuur op deze verder boom- en haagloze akkervlakte.
Les Burettes – zicht op een toekomstig natuurgebiedje (een aviole)
Voorlopig is het nog een wild bosje in het landschap. Pas als je tussen de wildgroeiende struiken doordringt zie je aarden wallen opduiken in de voor dit soort vliegtuigbunkers kenmerkende U-vorm. Deze aviole is nog helemaal in zijn geheel, er is in al die jaren zelfs geen stukje van afgegraven.
Wanneer het natuurbeheer zal beginnen weet ik niet en voorlopig ziet het er nog niet als topnatuur uit. Op veel plaatsen ligt de gebruikelijk afval en groen bemoste stukken beton schemeren onder de takken door. Drukbezocht is de plek niet maar het jagershutje is toch nog niet vervallen. Er rond staan kooien rond waarvan we vermoeden dat die nog wel eens gebruikt zouden kunnen zijn om ondanks het verbod kraaien te lokken of om er uit te zetten fazanten in te bewaren want konijnen zal je op deze plek toch niet willen houden denken we. Een verroeste jagersladder lijkt te vergroeien met de boom waar hij tegen staat.
Plotseling stuiten we op een opvallend groot hol in een van de wallen. Dat moet van een das zijn maar er zijn geen poot- of andere sporen te zien dus de bewoner is er kennelijk niet meer. Maar dat opent uiteraard vooruitzichten op een echte dassenburcht.
Les Burettes – een verlaten dassenhol in de aviole
Wat heeft zo’n oude bunker met natuur te doen? Ik laat Natuurpunt aan het woord: “In dit uitgestrekte plateau waren deze oude bunkers, graften en betonstroken jarenlang braakgrond, sommige evolueerde tot ruige stroken, andere tot kleine struwelen. En net deze zaken maken het verschil in deze grote uitgestrekte plateaus. Deze natuuroases geven de sterk bedreigde akkervogels een vaste broedstek. Dat het niet goed gaat met de akkerfauna is geen eufemisme. Met een achteruitgang van meer dan 80 tot 90 % verdwijnen de akkervogels zoals veldleeuweriken, geelgorzen, grauwe gorzen, patrijzen en kiekendieven als sneeuw voor de zon. Naast het aanbieden van graan voor gorzen en tijdelijke natuur infractructuur met beheerovereenkomsten is er ook nood aan een vaste natuurinfrastructuur. Doornstruwelen voor de gorzen als ideaal zangpost of schuiloord als de jagende kiekendieven op strooptocht is. Deze stroken krijgen ook een belangrijke rust functie… daar waar dit plateau jaren lang enkel werd ontsloten door trage wegen zijn deze vervangen door betonwegen, hierdoor zijn rustgebieden en belangrijk aandachtspunt voor deze grondbroeders en de akkerfauna. Dit noemen we vaste natuurinfrastructuur en dit kan op deze plaats met een knipoog naar het verleden door deze stroken en oude beton te verbinden, niet als oorlogsinfrastructuur maar als natuurinfrastructuur.”
Les Burettes – dit is een aviole maar wel goed vermomd
Stilaan kom ik aan het einde van mijn verkenning van dit oude oorlogsvliegveld. Vanaf de voor Natuurpunt bestemde ‘aviole’ gaan we terug langs het centrale kampement van deze basis, nu het bosje waarover ik het al had.
Terwijl we langs het puin van een vroegere piste stappen davert er een F-16 over ons heen voor een ‘stop-and-go’ trainingsvlucht naar de basis van Beauvechain. De militaire technologie is toch wel veel veranderd sinds de tijd van de Tweede Wereldoorlog en eigenlijk vind ik dat nogal verontrustend want je moet er niet aan denken dat we met dàt soort technologie een oorlog boven Beauvechain gaan uitvechten en toch gebeurt dat sinds vele jaren in vele delen van de wereld. Het kleine ‘Marchetti’-toestel dat volgt op de F-16 ziet er toch al meer uit als die oude jagers en bommenwerpers maar het is ook alleen maar goed om te leren vliegen.
Voor de eerste keer zie ik ook een stapel ‘pleindraad’ uitsteken boven de betonbrokken, je weet wel dat ijzer dat de boeren kwamen plunderen zodra de Duitsers wegwaren. Let op de ijzeren staaf waarmee dat in de grond was vastgemaakt. Als je hier een herdenkingsbordje aan zou ophangen heb je direct het monument van deze site dat nu ontbreekt.
Eddy toont me de plaats van de startbaan op ijzeren platen die de Amerikanen bij hun komst hebben aangelegd. De commandanten vestigden zich in het kasteel van Meldert (zie de foto) terwijl de manschappen in de sneeuw mochten toekijken vanuit hun tenten in het bosje.
Les Burettes – zicht op het kasteel van Meldert
Om de landingsbaan te maken werd al in 1936 de eeuwenoude ‘Arbre’ van de ‘Epine Hermeline’ omgehakt. Sinds 2017 staat er een nieuwe Meidoorn maar heel vrolijk is hij niet. Dit verhaal zal ik nog een andere keer vertellen (maar zie een van de links).
Het laatste stuk van deze tocht gaat langs de aan Vlaamse kant al gebetonneerde Stenenkruisstraat richting Meldert waar het blijkbaar de bedoeling is om aan een holle weg een eindje van een piste te bewaren en opnieuw zichtbaar te maken.
Les Burettes – de Ermelindis doornstruik
Ik ben benieuwd, voorlopig is er vooral veel puin te zien en het probleem is ook dat de nieuw gebetonneerde veldweg voor een deel de piste doorkruist. Het te bewaren deel zou zich moeten bevinden op een plek waar de weg een beetje hol wordt.
Ondertussen reageert er een lezer uit de streek een beetje nijdig omdat ik ‘zijn’ landschap beschrijf als boom- en haagloos en er aan toevoeg dat het er vroeger veel charmanter en gezonder moet hebben uitgezien. Hij zegt dat het plateau al sinds de Romeinse tijd in gebruik is voor de landbouw, dat we nu eenmaal niet meer in de 19de eeuw leven en dat de landbouwmethoden gelukkig gemoderniseerd zijn.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik het eigenlijk wel treurig vindt dat de biodiversiteit op deze plek het uitsluitend moet hebben van die paar overgebleven bultjes/bosjes en overgroeide pistes van dat vroegere oorlogsvliegveld die dan ook nog stuk voor stuk tot privé-stortplaatsen zijn gedegradeerd. Als de moderne tijd dat soort landbouw oplevert vind ik dat niet positief en ook absoluut niet duurzaam.
Er zijn ondertussen heel wat mooie en ook erg moderne alternatieven ontwikkeld om de voedselproduktie te verzekeren maar je moet daar natuurlijk voor openstaan. Gelukkig is dat op veel plaatsen het geval en tussen Beauvechain en Meldert ligt er dus een enorme uitdaging te wachten. Met deze positieve bedenking kom ik aan het einde van deze reportage maar ik neem me voor om hier nog dikwijls terug te komen.
Les Burettes – oorlogskaartje van de militaire basis (bron Koen Herregods)
Les Burettes – topografische kaart met de contouren van de militaire basis (bron Koen Herregods)
Eddy Stas – Kleine monografie van “ le culot east” – Niet gepubliceerde tekst over Les Burettes voor Natuurpunt naar aanleiding van de Ruilverkaveling van Willebringen. Ongedateerd, na 1991.
Er zijn nog zekerheden in deze verbijsterende tijd van chaos en verwarring. Een daarvan is het natuurgebiedje ‘Rotte Gaten’ van Natuurpunt in Meerbeek/Kortenberg. Het heeft zijn naam niet gestolen. Verborgen tussen eigentijdse villaatjes, bedrijven en autowegen beheert Natuurpunt tussen de Broekstraat en Wijnegemhofstraat sinds 1998 een adembenemend mooi moerasgebiedje waar je als gewone wandelaar nauwelijks door kan vanwege al die spiegelende verraderlijke poeltjes en kriskras in het rond liggend dood hout.
Midden in de vallei van de Molenbeek ga je op zoek naar ijsvogels in een totaal nat broekbos met elzenbossen, staande en vallende berken, nog wat populieren, ruigtes, moerassige graslanden, veenmoerassen en zanderige kalkbodems waar je altijd maar moet hopen dat je er niet inzakt met rubberbotten en al.
Het gebied is vergeven van bronnetjes en kwelwater en in het verleden hebben onze nijvere voorouders heel wat mislukte pogingen gedaan om dat water enigszins te verdrijven met het graven van poelen, drainagegrachten (rabatten) en ophogingen door het storten van zand en steengruis. Een deel van het gebied was vroeger hooiweide en een ander deel hakhoutbos en in recente tijden heeft men er – zoals overal in Vlaanderen – populieren geplant. In het oostelijk deel werd turf gewonnen.
Maar ondanks al deze menselijke pogingen leverde de Molenbeek op zijn beurt de nodige tegenwerking op door tijdens heftige of langdurige regenval buiten zijn oevers te treden en heel het gebied mooi onder water te zetten. Veertig jaar geleden moet er veel meer open water geweest zijn dan tegenwoordig maar vandaag de dag moet de natuurliefhebber het doen met een hele menigte poelen en één recent uitgegraven vijver die moest dienen om eenden te lokken om die dan dood te schieten tot algemeen vermaak van de jagers. Het schuilhuisje van de jagers staat nog langs die vijver maar er zit geen dak meer op en het is zowat totaal bedekt met klimop. Het is zelfs moeilijk te vinden maar ik wel een heel mooi een beetje geheimzinnig plekje.
Meerbeek – Rotte Gaten – jagershut
Sinds Natuurpunt het beheer heeft zijn de Rotte Gaten de comfortabele thuisbasis voor heel wat dieren. De ijsvogel broedt er tussen de wortels van omgevallen bomen. Het gebied herbergt een populatie reeën en je vindt er een pak vogels: zwarte specht, buizerd, boomklever, matkop, houtsnip, kerk-, rans-, bos- en steenuil. Bijzonder in de Rotte Gaten is ook de wijde verspreiding van de maretak. In het voorjaar wordt het gebied bontgekleurd door de prachtige voorjaarsflora. In de winter trekt vooral de rijkdom aan mossen en zwammen de aandacht. In de zomer tref je er orchideeën aan en in het najaar de herststijlloos.
Als je alles wil weten over het natuurreservaat Rotte Gaten in Meerbeek ga je natuurlijk mee met de sterke man en conservator van dit moerasgebiedje Paul van Leest en hij zal je vol geestdrift uitleg geven over ‘zijn’ jungle, de rijkdom ervan maar ook over de gevaren om daar onvoorbereid proberen binnen te dringen.
Paul schreef een prima tekst over het gebied als terreinstudie om natuurgids te worden en aangezien deze (nog) niet op het internet te raadplegen is hoop ik dat hij mij vergeeft dat ik er schaamteloos uit put om iets meer te vertellen over dit gebied. Zijn verhandeling bevat ook een aantal kaartjes maar om die zelf te zien zal je Paul moeten contacteren (hij stuurt het wel graag op denk ik).
Het natuurgebied in zijn geheel ligt iets ten noorden van Meerbeek tussen de Wijnegemhofstraat en de Schoonaardestraat met de Molenbeek aan de noordzijde en de Zoobeek aan de zuidkant. Waarom die beek zo heet leg ik nog uit.
Meerbeek – Rotte Gaten – de visvijver
Daarvan is iets minder dan de helft eigendom van en beheerd door Natuurpunt, in totaal 22 hectare en officieel natuurreservaat sinds 1998.
Er zijn vier delen. Het eerste is een zeer nat historisch elzenbroek dat in 1974 met Brussels bouwafval 2 meter werd opgehoogd en beplant met ondertussen al weer merendeels gerooide populieren waarvan het kruinhout overal in het rond ligt te rotten (avontuurlijk).
Het tweede deel is een lange maar smalle hooiweide. Op deze weide vind je tegenwoordig dankzij een doorgedreven maaibeheer in de zomer orchideeën en in het najaar de heel zeldzame herfststijlloos.
Het derde deel gaat richting Molenbeek en is een ook zeer nat gebiedje met in het midden de al genoemde eendenjacht-vijver van de jaren 60. Een bordje vertelt je dat dit de thuisbasis is van de Rotten Gaten ijsvogels.
Het vierde deel is een echt moeras met trilveen aan deze kant van de van de Molenbeek dat gevaarlijk is om te betreden maar ik ben er nog niet geweest en zou ook niet weten hoe je er komt, zelfs niet met hoge rubberlaarzen. Aan de overkant van die Molenbeek is alles nog in privébezit op een héél klein stukje na dat van Natuurpunt is.
Voor wie wil weten waar al dat water vandaan komt: “De Rotte Gaten bevinden zich in het overgangsgebied tussen de zandleemstreek van laag België in het noorden en het Brabants Leemplateau in het zuiden. De bodemoppervlakte is leem. Een kilometer naar het zuiden bevindt zich de ‘Brabantse steilrand’ met een hoogteverschil van meer dan 40 meter.
Meerbeek (Kortenberg) – natuurreservaat Rotte Gaten – aan de grote vijver
Dit veroorzaakt een nogal sterke kwel. Het grondwater van de hoger gelegen delen stuit op een ondoordringbare kleilaag (Ieperiaan) en wordt in de ‘Brusseliaan’ laag (zand) meegevoerd naar de Rotte Gaten, waar deze laag ondiep ligt en soms aan de oppervlakte komt (dagzomen). Tussendoor gaat het water door kalkrijke lagen, zodat het uiteindelijk kalkrijk is en er daardoor in de Rotte Gaten kalkminnende planten voorkomen.” Om die planten te zien moet je er in het warme seizoen zijn.
Hoe de Rotte Gaten in Meerbeek er in de Middeleeuwen bijlagen is blijkbaar niet geweten maar volgens geschiedkundigen zouden er tussen het broekbos dan al hooiweiden hebben gelegen waar de Meerbeekse boeren hun vee op hielden.
Vanuit het natuurreservaat kijk je op de dorpskerk waarvan de toren gebouwd werd in de 13de eeuw. Zijn patroonheilige Sint-Antonius moest de boeren helpen om hun varkens en ander vee tegen de moeraskoortsen te behoeden. Het dorp zelf vierde in 2017 zijn 900 jarig bestaan en in de nabijheid is een Romeinse nederzetting gevonden. De eerste vermelding van het dorp (als Merbecka) dateert uit een kerkelijk document uit 1117.
Meerbeek – Rotte Gaten – zicht op de kerk vanuit het natuurgebied
De naam verwijst (hoogstwaarschijnlijk) naar het feit dat de eerste huizen al zo dichtbij aan het water en moeras stonden en dat de Molenbeek in die tijd een echte grens vormde (meer = grens).
Meerbekenaars worden door die van Kortenberg papboeren genoemd en het dorp zit vol van geschiedenis en oude verhalen maar daarvoor moet je ergens anders terecht (Wikipedia geeft een groot aantal bronverwijzingen).
De Rotte Gaten zijn te zien op de Ferrariskaart van 1775 en in die tijd wordt het gebied gebruikt als hooiland en om er hakhout te laten groeien. De eigenaars van die weiden mochten één keer het gras afdoen en vanaf september mochten alle arme dorpelingen hun koeien erop zetten. In die tijd graven de boeren de rabatten en de vijvers die we nu nog zien om van het kwelwater af te geraken (de Rotte Gaten).
Kennelijk hielp het allemaal niet veel want zo’n honderd jaar later lijkt alles nog altijd moeras te zijn. In de twintigste eeuw wordt een deel van het terrein met bouwafval opgehoogd en worden elzen en populieren aangeplant zoals dat overal in Vlaanderen is gebeurd in dit soort gebied waardoor er veel oorspronkelijke natuur onherstelbaar beschadigd is.
Meerbeek (Kortenberg) – Rotte Gaten – maretak in de populier
Het natuurbeheer stelt zich ten doel om de natuurlijkheid en de biodiversiteit in het gebied te vergroten, vooral door een natuurlijke en onverstoorde (drainage, vervuiling) waterhuishouding op te bouwen. Het hooiland moet zich ontwikkelen tot een ‘vochtig schraalgrasland’ en waar bomen willen groeien zou deze zich tot een eikenhaagbeukenbos moeten ontwikkelen. Het eerste begint orchideeën op te leveren maar hoever het met dat bos gaat in deze moerasjungle kan ik niet zeggen (het bos lijkt me er veel te nat voor).
Wat mij wel opvalt is dat een te groot stuk van dit mooie gebied is ingepalmd door een bedrijf van tweedehands bestelauto’s (meer oud-ijzer) en privébewoning en dat vind ik jammer, ook al omdat er achter de ferm afgesloten vijver een grote poel is die je nu alleen op de kaart en vanuit de lucht kan zien.Hoe lang wordt dit hier nog geduld?
Sla aan de ingang van natuurreservaat Rotte Gaten in Meerbeek (Kortenberg) in de Broekstraat onmiddellijk even linksaf en je belandt meteen in een nogal modderige zone met het in 2018 geopende “avonturenpad met natuurspeelplaatsen voor kinderen”. Die modder is ondertussen opgedroogd en begroeid.
Na drie jaar voorbereiding is het dan toch gelukt om een terreintje van enige omvang mooi vrij te maken en te ‘beplanten’ met flink uit de kluiten gewassen houten toestellen naast en tussen een tweetal smalle lange plankenpaden waar je aan beide kanten in het (ondiepe) water (het “moeras”) kan vallen als je zin hebt in een nat pak. Zelfs kinderen kunnen elkaar hier moeilijk passeren en volwassenen zijn zeker te dik en te stijf. Die moeten het dan maar doen met de massief houten rustbank.
Voor wie nog niet zou weten dat je hier in de natuur bent is er ook nog een heel mooi bijenhotel neergezet. Het geheel is opgebouwd in overleg met allerlei instanties zoals de plaatselijke jeugdraad na het verkrijgen van de nodige bouwvergunningen en wordt bekostigd door de gemeente Kortenberg die daarvoor 63000 euro op tafel legde.
Het succes hangt natuurlijk af van de kinderen die hier willen ravotten en ondertussen iets opsteken over de natuur. Bij mijn eerste bezoek waren er toch al twee héél kleine kindjes die naast elkaar aandoenlijk stonden te bibberen op het plankenpad terwijl pappa een foto maakte. Maar sindsdien is het volop in gebruik genomen denk ik. Ondertussen staat er ook een bord waarop je leest dat er een ‘blote voeten pad’ is om je zintuigen te prikkelen.
Zoals overal in de natuurgebieden is er hier ook nood is aan natuuropvoeding van volwassenen in de omgeving en is er zeker een onderhoudsploeg van vrijwilligers aan het werk om regelmatig afval op te ruimen.
Meerbeek – op de kop van de paaltjes in de Rotte Gaten
Uit de Rotten Gaten facebookpagina begrijp ik dat er wel flink gewerkt wordt door de dappere vrijwilligers om alles in goede staat te houden, bijvoorbeeld door het wegruimen van bomen die omvallen en de weg versperren maar ook om het pad vrij te houden van zaken die de zintuigen wel prikkelen maar niet op aangename wijze zoals bramen en brandnetels.
Je bent altijd welkom om te komen helpen maar zo op het zicht is er geen probleem en ik zie zelfs nergens afval. Het vlonderpad door het ‘moeras’ (meer een ondergelopen bos) is wel een avonturenpad op zichzelf geworden omdat het in deze tijd van het jaar bedekt is met bladeren en als gevolg spekglad, een beetje riskant als je daar als stijve topzware volwassene met je fototoestel overheen moet zien te geraken. Misschien is het beter om hier op sokken of blote voeten overheen te gaan?
Meerbeek – Rotte Gaten – terwijl de opa’s en oma’s op avontuur gaan rusten de kinderen uit
Over het ‘waarom’ van heel deze installatie put ik even uit een bericht van de Jeugdraad van Kortenberg op 8 november 2016: “… wij vinden het belangrijk om de belangen van kinderen en jongeren uit de gemeente ter harte te nemen. Speeltuinen, speelzones, speelweides zijn belangrijke plaatsen voor ravottende en spelende kinderen … het feit dat zo’n natuurlijk terrein zal gebruikt worden voor het inrichten van een avontuurlijke speeltuin met de nadruk op het gebruik van voornamelijk natuurlijke middelen spreekt ons erg aan. We geloven in het feit dat het avonturenpad zodanig zal opgebouwd worden dat kinderen zowel op en aan de speelelementen kunnen ravotten, maar ook in en rondom de bomen in het natuurgebied zelf”.
Het is een hele mond vol maar ik vind wel dat Natuurpunt er ruimschoots in geslaagd is om er iets moois van te maken. Je bent hier inderdaad in de natuur, zij het op veel te kleine schaal. Ik reken er op dat kinderen als ze volwassen zijn niet gaan eisen dat heel hun omgeving mooi platgewalst wordt en ontdaan van bladeren en alles waarin de natuur verschilt van de mensen van nu met hun overdadige behoefte aan comfort en properheid.
Meerbeek – het plankenpad in de Rotte Gaten en het bijenhotel
Bij het bijenhotel zou Natuurpunt ook nog eens een bordje kunnen hangen om uit te leggen hoe je zoiets maakt als een klus om er in de eigen tuin ook een te zetten.
We zullen zien hoe lang de constructies opgewassen zijn tegen het gezamenlijk geweld van natuurkrachten (water) en opgroeiende volwassenen. Voorlopig heeft alleen de wilgenhut het alweer begeven maar die bestaat dan ook uit dunne takken en dat houdt nooit lang.
Vanwege dat avonturenpad vertrekken de meeste bezoekers aan de kruising tussen de Schoonaardestraat en de Broekstraat. De inwoners van Meerbeek komen er natuurlijk ook op een paar manieren vanuit het centrum van hun dorp dat juist ten zuiden van het natuurgebied ligt. Maar ik ben ook al eens helemaal aan de andere kant vertrokken vanaf de Wijnegemhofstraat die ten westen van de Rotte Gaten Meerbeek verbindt met Erps Kwerps.
Het is een nogal onopvallende toegang met indrukwekkende knotwilgen langs een privéwoning met tuin met shetland-ponies, schapen en een boomgaard. Aan het begin staat een bordje ‘Voetweg 17’ die op mijn OSM kaart even later verandert in ‘Voetweg 32’ en als je dan richting zuid oost doorsteekt naar ‘Buurtweg 12’ zit je al midden in het gebied want zo groot is het niet. Hou die namen en nummers maar even vast want later in dit hoofdstuk zijn die van groot belang voor diegenen die grotere delen van deze omgeving willen verkennen.
Meerbeek – hou de schaapjes op het droge in de Rotte Gaten
Dat het gebied aantrekkelijk is voor kinderen merk ik al meteen want terwijl ik nog wat schapen en daarna het een en ander aan dood hout en zwammen sta te fotograferen in een stukje bos dat volgens mij al een beetje ontdaan is van de populieren is om er op de duur anders te gaan uitzien, wordt ik zowat overvallen door een enthousiaste groep kinderen (met gemaskerde juffen) die mijn fotoplek als hun speelterrein beschouwen. Gezien de corona-maatregelen maak ik dat ik wegkom van het vrolijk gekwetter en ga een kijkje nemen aan de Zoobeek.
Het natuurgebiedje Rotte Gaten in Meerbeek wordt aan de noordkant afgegrensd door de Molenbeek en het ligt dan ook in de vallei van de Molenbeek samen met alle andere natuurgebieden in de ‘Groene Vallei’. Aan de zuidkant stroomt de Zoobeek.
Die zie ik voor het eerst op de Kaart Vandermaelen van 1864 als een soort van kanaaltje dat van de omgeving van de Wijnegemhofstraat tussen Everberg en Meerbeek naar het noordoosten stroomt en aan de Schoonaardestraat in de Molenbeek uitkomt. Er staan pijltjes op die kaart om de stroomrichting aan te geven.
Meerbeek – Rotte Gaten – de Zoobeek
De bron ligt nog iets verder naar het zuiden aan de Dorpsstraat aan een plek die aangeduid staat als ‘Ravin’. De huidige grens tussen Everberg en Meerbeek volgt vandaar de kronkels van de waterloop. Dat kronkelende zuidstuk is vandaag niet meer te zien maar het staat ook op Atlas van de Buurtwegen van 1840 en heet daar ‘Soy Riyole’. Op de kaart van 1939 staat de Zoobeek aangeduid als Ruisseau De Soo. Of dat ‘de Soo’ eerder stond voor ‘des eauxs’ weet ik niet maar het zou ook kunnen verwijzen naar de ‘zooi’ (Soy) die met het riool meekomt.
Dat laatste lijkt me waarschijnlijk want ik vermoed dat de beek geen natuurlijke waterloop is maar een in de 19de eeuw uitgegraven als ‘vloedgroebe uitgegraven gracht om het dorp Meerbeek tegen wateroverlast te beschermen. Ik zie er altijd een beetje water in maar van het internet begrijp ik dat de Zoobeek regelmatig geruimd moet worden om wateroverlast in het centrum van Meerbeek te voorkomen. Bovendien is er blijkbaar een probleem van chemische vervuiling omdat het regenwater van de E40 in de beek terecht komt en strooizout, rubber, zwerfvuil en benzeen meesleurt.
Meerbeek – Rotte Gaten – populieren met maretak langs de Zoobeek
Als je zo langs de beek wandelt zal je echter daarvan niet direct iets merken want de natuur tiert er welig en het paadje is echt wel avontuurlijk vanwege al die omgevallen bomen. In het verleden zijn hier veel populieren gezet maar die zijn stilaan aan het verdwenen. Ik zie er toch een enkele tongvaren en dat wijst op proper maar voedselrijk water. Op veel plaatsen hangt er maretak in als teken dat de bodem kalkrijk is en dat je in warmere seizoenen wel van een mooie bloemenpracht kan genieten met onder meer orchideeën. Voor de herfststijlloos moet je er in het najaar zijn.
Hier en daar komen de weiden tot aan de beek en op een ervan zie ik hele dikke varkens met vlekken. Ze lijken me heel braaf te zijn en volgens de kenners zijn het ofwel gevlekte hangbuikzwijnen of Nieuwzeelandse kunekune varkens. Je ziet er een op de foto in de hoop dat er onder de lezers een kenner is (of de eigenaar want die leest misschien ook mee).
Meerbeek – Rotte Gaten – wat voor soort varken ben ik?
Vanaf de Zoobeek kom je terug aan ingang aan de Wijnegemhofstraat via een mooi plankenpad op Voetweg 32. Dankzij Paul Van Leest herinner ik me dat de Atlas van de Buurtwegen van 1840 een onderscheid maakt tussen buurtwegen (Chemins, 3,5 m breed) en voetwegen (Sentiers, 1,75 m breed).
Die Atlas vormt nog altijd het referentiepunt voor de voetgangerspaden van tegenwoordig en ik heb voor de gelegenheid een plattegrondje bij de foto’s gevoegd waarop je de paden van vandaag ziet op de ondergrond van die oude kaart van 1840. Wat mij opvalt is dat de nummers van vandaag dezelfde zijn als die op de Atlas en dat het traject ook dikwijls nog hetzelfde is hoewel er hier en daar wel het een en ander verlegd is, ook de bedding van de Molenbeek lijkt mij een beetje veranderd te zijn.
Rotte Gaten – Atlas van de buurtwegen 1840 met verbinding tussen prinsendreef en rotte gaten
Als ik er geen voetgangers had zien ingaan had ik Buurtweg 17 niet opgemerkt maar langs het populierenbos aan de overkant van de straatweg gaat – volgens mij nog niet zo lang – een smal paadje langs de weide waarlangs je zonder problemen mooi doorsteekt naar Everberg, de Prinsendreef en het daarachter gelegen Plantsoenbos (Warandebos) en de Abdij van Kortenberg.
Die verbindt Voetweg 32 in het natuurgebied met Voetweg 59 en die laatste komt mooi aan op de Wolvestraat en dan ben je op 100 meter van de Prinsendreef. Er staan bordjes bij en als je de Wijnegemhofstraat overgestoken bent volg je die en je neus tussen het populierenbos (rechts) en de koeienweiden (links) in de richting van de kerk van Everberg die je schuin links voor je ziet.
Onderweg heb je een prachtig zicht op de kasteelgebouwen op enige afstand enmet zeer ernstig kijkende koeien in de voorgrond in de weiden die er omheen liggen.
De voorgeschiedenis van het kasteel van Merode in Everberg gaat terug tot de vroege middeleeuwen wanneer de oudste heren Van Rotselaar van Everberg een waterburcht bezitten op de Everberg.
Everberg – Kasteel de Merode aan de Prinsendreef
Nadat deze verlaten wordt, waarschijnlijk wegens een brand, bouwt de familie de Montenaken in de 14de eeuw in de moerassige bronvallei van de bovenloop van de Molenbeek (Aderbeek en Wasbeek) het Hof van Montenaken. Door een huwelijk komt dit in handen van de familie de Rubempré.
Op 17de -eeuwse prenten zie je een renaissancekasteel met trapgeveltjes en hoektorentjes met een slotgracht er omheen. In 1704 trouwt Louise-Brigitte prinses van Rubempré en Everberghe met graaf Philibert François de Mérode Montfort en sindsdien is de familie de Merode de eigenaar. In de 18de eeuw krijgt de Franse architect Neuville opdracht om het kasteel om te vormen tot een classicistisch gebouw in de stijl van Lodewijk XVI. Rond 1850 worden de grachten gedempt en het Engels landschapspark met vijver aangelegd.
Sindsdien zijn er nog voortdurend verbouwingen geweest – met nog een landhuis – maar om die allemaal te beschrijven zal ik eerst nog eens een kans moeten krijgen om de rijkdommen op dit privédomein met eigen ogen te zien, misschien tijdens een Open Monumentendag. Of de familie er nog lang gaat blijven wonen is blijkbaar onzeker want iemand in de omgeving wist me al een tijd geleden te vertellen dat er onenigheid is onder de erfgenamen van de laatst overleden Graaf de Merode maar wat er daarvan waar is kan ik niet zeggen.
Vanuit de Rotte Gaten in Meerbeek naar de Prinsendreef in Everberg
Op het internet vind ik geen recente berichtgeving over een en ander. Voorlopig moeten we het dan maar doen met het zicht op de voorgevel met de prachtige Zwarte Notelaar en Plataan aan het toegangshek en het ernaast gelegen hoveniershuis. Het Warandebos (Plantsoenbos) aan de Kortenbergse kant van de Prinsendreef is gelukkig wel al sinds enige jaren vrij toegankelijk en je kunt daar ook de in 1840 gebouwde ijskelder zien die ondertussen ingericht is als winterverblijf voor vleermuizen. Via dat bos kom je aan de Abdij van Kortenberg.
Voorlopig moet je nog dezelfde weg terug om weer in de Rotte Gaten te belanden want een lus maken via de noordkant van het kasteel terug te keren is nog niet mogelijk.
Even voorbij het kasteel kom je aan de Aderbeek aan mooie vijvers en een brede parkdreef maar die is afgesloten met een ijzeren hek met de vermelding ‘verboden toegang’. Dat is jammer want op oude en nieuwe kaarten zie je dat die dreef helemaal aan de andere kant uitkomt op de Wijnegemhofstraat en we zullen nog zien dat er daar ook al zo’n verboden toegang hek staat.
Die dreef is nochtans ver van de gebouwen verwijderd en passerende wandelaars hoeven de privacy van de kasteelheer niet of nauwelijks te schenden. Je moet er natuurlijk wel de moto’s en de bendes wielertoeristen uithouden en ook het achterlaten van afval en het maken van lawaai beperken, maar dat is overal zo in de natuur en daar zijn allerlei creatieve mogelijkheden voor ontwikkeld. Ik geef ook toe dat ik eigenlijk in deze tijd niet meer zo aangepast vind als een grootgrondbezitter niet een paar paden op zijn terrein open maakt voor de buurtbewoners en andere wandelaars.
Van de Rotte Gaten in Meerbeek naar de Abdij van Kortenberg – maar daarvoor moet dit hek wel open ….
Terug langs dezelfde weg ben ik de Molenbeek overgestoken op de Wijnegemhofstraat en sta aan de achteringang van het kasteeldomein van de familie De Merode. Een klein beetje verder zie je het Wijnegemhof waarnaar de straat genoemd is (zie de link).
Bijna recht tegenover het hek aan de Merode-parkdreef kom je aan Voetweg 50 naar de Leuvensesteenweg (je hoort en ziet die wel zeer overmatig). Het is een mooie veldweg op de rand van een overduidelijk broekbos met op één plaats een visvijver waar de eigenaar een manshoog en hermetisch afgesloten hek heeft rond gezet, kennelijk om te voorkomen dat de vissen ontsnappen denk ik dan. Zijn oud ijzer gooit hij wel buiten zijn terrein in de natuur.
Maar de paar zijweggetjes die ik als voetwegjes op een van mijn open street maps zie – nummer 9 en nummer 51 – zijn op het terrein nergens meer te zien. Dat is niet zo best want ze staan beiden geregistreerd op de Atlas van de Buurtwegen van 1840 en ik vind nergens dat ze officieel zijn afgeschaft.
Voetweg 9 staat aangegeven op alle latere kaarten maar de eerlijkheid gebiedt om te vertellen dat Voetweg 51 tot aan de Molenbeek richting Rotte Gaten alleen op die historische Atlas is aangegeven en niet meer op de latere kaarten. En zelfs op de Atlas staat er géén bruggetje over de beek om de verbinding te maken met Voetweg 32 die in het natuurgebied ligt (en die op dat traject ook wacht op heraanleg tot aan de beek, ongetwijfeld was dat bruggetje er in de oude tijd wél)).
Van de Rotte Gaten in Meerbeek naar de Abdij van Kortenberg – de Molenbeek aan de Wijnegemhofstraat
Heel deze uitweiding dient om duidelijk te maken dat je hier dus staat op een plek waar 200 meter nieuwe voetweg plus een brugje over een smalle waterloop een wonderbaarlijke uitbreiding zou zijn van de autoloze wandelmogelijkheden in de Groene Vallei van het ene natuurgebied naar de andere maar vooral een magnifieke luswandeling rond het kasteeldomein van de Merode zou mogelijk maken op voorwaarde dat in dat park de twee hekken van de doorgangsdreef worden opengezet.
Op de plek waar nu die voetweg ontbreekt is juist een perceel bos gekapt en het ziet er naar uit dat je met een beetje zin voor avontuur en rubber laarzen wel tot aan de beek kan komen (ik heb het niet gedaan). Wie de eigenaar is van het gekapte perceel weet ik niet maar het zou kunnen dat de hele noordkant ook nog behoort tot de familie De Merode en ik hoor dat er in het verleden wel beloften zijn gedaan (wanneer en van wie aan wie?) om dit stukje voor voetgangers open te stellen maar dat die blijkbaar in de vergeethoek zijn geraakt (waarom?).
Van de Rotte Gaten in Meerbeek naar de Abdij van Kortenberg – voetweg 50 – zicht op het broekbos aan de Molenbeek
Of er op dit ogenblik gesprekken aan de gang zijn over deze doorgang heb ik niet kunnen achterhalen maar – zoals dikwijls – wat nog niet is kan komen en dan is het een kwestie van goede wil, geduld met een beetje gevoel voor de noodzaak om aan de mensen van nu een beetje meer mogelijkheden in de natuur te bieden.
Ik heb begrepen dat in de gemeente Kortenberg werk gemaakt wordt van een inventarisatie van de ‘Trage Wegen’ en ik bepleit dat het open maken van deze doorgang daarbij zou worden betrokken in goed overleg tussen de gemeente en de familie op het kasteel ((Werner de Merode: “Onze eerste taak bestaat eruit een voorbeeld voor anderen te zijn”) .
Daarmee ben ik rond met deze verkenning van het natuurgebied Rotte Gaten. Binnenkort kom ik er wel terug want er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen te melden.
Het natuurgebied Aronsthoek vind je op de kaart ten noordoosten van Geetbets. Het ligt aan de oostkant tegen het riviertje de Gete aan en het is opgesplitst in twee gedeelten, een zuidelijk stuk ten zuiden van de Kasteellaan en een stuk ten noorden daarvan. Beide stukken zijn als natuurreservaat in eigendom en beheer van de afdeling Gete-Velpe van Natuurpunt. De organisatie typeert het zelf als “een gevarieerd valleilandschap met hooilanden, natte en overstroombare graasweiden, ruigten, moerassen, populierenaanplantingen en andere bossen. Dit gebied is een grootschalig natuurcomplex ingebed in de nog vrij intacte Getevallei”. Voor de wandelaar-natuurliefhebber is vooral het zuidelijk gedeelte nogal toegankelijk via een aantal paden en daar staat ook een soort van uitkijktoren hoewel je wel sportief moet zijn om daarbovenop te klimmen denk ik. Vanaf de kerk van Geetbets stap je de Dorpsstraat af tot aan de brug over de Gete en dan sta je aan het begin de veldweg langs de rivier bij een overduidelijk infobord van Natuurpunt met een mooie foto van een reiger. Je bent dan al de middeleeuwse motte van het dorp voorbijgekomen maar daar beloof ik later nog iets over te vertellen. Over die motte staat er daar ook een infobord. Op de brug staat ook een pijl naar een monumentale Ginkgo Biloba in het dorp maar die heb ik zelf nog niet gezien.
Aronsthoek – de rivier de Gete
Ik was er heel vroeg in de ochtend en op de foto’s zie je de mist boven de rivier en weiden hangen. Je komt eerst langs een maisveld dat duidelijk niet van Natuurpunt is maar dan ga je langs een stel heel grillige oude knotwilgen en weet je dat je de goede natuur-richting uitgaat. De koeien lijken nog te slapen. Terwijl de zon opgaat zie ik In de verte is een ree grazen die zich van mij niet teveel aantrekt maar uiteraard niet dichterbij komt. De oevers van de rivier zijn dicht begroeid maar aan een bruggetje naar een hek zie je een soort sluisje en de resten van wat overduidelijk ooit een watermolen moet zijn geweest. Er staat echter niets bij en ik vind er op het internet niet direct iets over maar dankzij de attente lezer en vriendelijke eigenaar Gerd Rutten weet ik ondertussen dat de molen wel degelijk in Molenechos voorkomt want het gebouw in de weide is de watermolen van Geetbets aan de Molenstraat. Aan het bruggetje moet nog ergens een inscriptie zijn maar vanwege de begroeiing heb ik die zelf nog niet gezien. Gerd heeft ondertussen de begroeiing wat opzij gehaald en me er een foto van bezorgd. Van de molensite mag ik een reportage komen maken zodra er een beetje opgeruimd is en een aantal gerestaureerde onderdelen weer op hun plek terug zijn. Dus dat heb je nog tegoed, beloofd.
Aronsthoek – bruggetje over de Gete – linksonder de inscriptie over de molen
Ik ben blijkbaar nog altijd niet echt in het reservaat want aan de linkerkant passeer ik een nog niet zo lang geleden gezette plantage van populieren. Langs de weiden staan er ook. Ze staan altijd en overal keurig op een rijtje, al die jonge bomen en toch vraag ik mij af waarom grondeigenaars ze nog altijd aanplanten. Ik neem aan dat je dat niet doet als je er geen geld van wil maken en hier in de streek staan ze in grote aantallen. Ze groeien natuurlijk snel en ik heb gelezen dat er fineer van gemaakt wordt omdat het blanke hout zo zacht is dat je met de moderne technologie de boom gewoon kan afpellen om nadien die schillen op vezelplaat te plakken. Dat kan geld opleveren maar ik heb het eigenlijk nog nergens gezien en zelf zou ik er nooit platen van willen gebruiken want als er ook maar iets van water aankomt kan je het geheel weggooien. Ik vind dat lichte splintervrije populierhout in brede planken, (dus van volwassen bomen met grote stamomtrek) wel héél erg mooi in een plafond of lambrizering of verwerkt in speelgoed maar daar wordt het in de handel niet voor gebruikt (geen vraag naar heet dat). Maken ze er misschien benzine van of dienen ze voor het brandhout? Iemand vertelt me dat ze dienen om er paletten van te maken. Wie er meer over weet mag het graag zeggen. In elk geval is de eigenaar kennelijk bang dat ze gestolen worden want het hek is ferm afgesloten. We zullen in het reservaat nog veel van dit soort bomen tegenkomen maar het is duidelijk dat ze daar moeten plaatsmaken voor een ander soort natuur en dat levert ook wel mooie foto’s op.
Aronsthoek – Geetbets – de uitkijktoren van Natuurpunt
Even verder kom ik aan de houten uitkijktoren. Als je op het kaartje kijkt zie je dat je hier twee kanten uitkan. Naar rechts is duidelijk voor de gewone wandelaar op zoek naar kilometers en een frisse neus en die alles wil leren over hagen. Rechtdoor is voor de natuurliefhebber op zoek naar de uitkijkhut aan de rivier en poel die hier ergens moet zijn en die niet bang is om Galloway-koeien tegen te komen want zelfs als ze zich in het struikgewas verschuilen is het wel heel duidelijk dat ze er zijn (ook al aan de reuk). Bovendien staat er een infobord van Natuurpunt over het hoe en het waarom van deze begrazingsmethode. Ik verken beide mogelijkheden maar ga eerst de er enigszins wild uitziende koeienruigte in om het water terug te vinden. De toren zelf laat ik over aan de wat sportievere gasten van deze wereld.
Galloways voor de begrazing
Het natuurreservaat Aronsthoek van Geetbets is meer dan 300 ha groot en volgens Natuurbeheer is in een gebied van die omvang het ‘niets doen’ de voornaamste beheersvorm. Dat niets doen lijkt me betrekkelijk want de paden worden natuurlijk regelmatig gemaaid en afrasteringen aangelegd of hersteld, er worden hagen aangeplant, poelen worden ingericht, populieren maken plaats voor inheemse bossen of hooilanden en die moeten dan weer regelmatig worden kort gehouden met maaien en afvoeren of door begrazing.
Om te vermijden dat de vallei op termijn zou verbossen, worden schapen, paarden of runderen ingezet. Hier en daar zie je een kudde gewone koeien en blijkbaar zijn die van een boer die voor Natuurpunt werkt. De zwarte runderen tussen de struiken en bomen zijn onmiskenbaar de beroemde Schotse Galloways uit het gelijknamige graafschap die door Natuurpunt zelf (en andere natuurorganisaties) worden ingezet als ‘grote grazer’.
Aronsthoek – galloways voor de begrazing
Hoeveel er zijn kan ik niet tellen want je ziet ze nooit allemaal tegelijk maar het is best een flink gezelschap. Het zijn robuuste dieren, een koe weegt tussen de 450 en 600 kilo en wordt 120 hoog, stieren zijn een 15tal centimeters hoger en kunnen tot 900 kilo zwaar worden. Als die in beweging komen raak je er best niet tussen denk ik. Ze hebben geen hoorns en zullen je niet zomaar aanvallen en dat is een van de redenen om hen te gebruiken in natuurgebieden waar veel bezoekers komen. Een andere reden is dat ze met hun dikke ruwe langharige buitenvacht en zachte binnenvacht perfect geïsoleerd zijn tegen regen en koude, weinig zorg nodig hebben en niet bijgevoerd hoeven te worden. Of ze met zo’n vacht tegen de hoge temperaturen van vandaag kunnen weet ik niet. Ze eten ze niet alleen gras maar ook grovere planten zoals takken, twijgen en zelfs bramen en doordat ze ook niet alles kaal grazen als ze genoeg ruimte hebben kan er bij hen in de buurt zich een hele verscheidenheid van begroeiing handhaven en dat zie ook wel op het terrein. Een koe is geslachtsrijp vanaf 1,5 jaar, na de dracht van 9 maanden wordt haar kalfje geboren dat dan al tot 30 kilo zwaar is maar heel vitaal en stevig. Moeder koe heeft geen hulp nodig bij het kalveren en hoeft niet gemolken te worden. Heel schuw zijn ze niet maar als er kalveren zijn blijf je (en je hond) best uit de buurt want het moederinstinct doet zich dan wel gelden. Hoe oud Galloways kunnen worden heb ik niet gevonden maar een gezonde koe baart in totaal 10 tot 12 kalveren. Ik denk echter niet dat er veel van ouderdom sterven want al in hun Schotse moederland werden ze honderden jaren geleden ook geselecteerd om hun lekkere vlees en sinds het begin van de 19e eeuw is Galloway-rib een bekende en gewaardeerde vleessoort bij Londense slagers. En dat is ook bij Natuurpunt nog altijd het geval meen ik te weten. Wie kent er een paar adressen om aan dit lekkere biovlees te geraken?
Aronsthoek Geetbets – Galloway – moeder en kind aan de kijkhut
kaardenbollen
Wat hebben galloway-runderen met kaardenbollen? Ik zie die planten overal staan waar deze dieren zich aan de begrazing wijden. Maar misschien lusten ze die gewoon niet en krijgen de bollen de kans die ze anders in zo’n moerasruigte moeten missen. Maar distels houden ze volgens mij ook niet van en met al die stekels geef ik ze wel gelijk. In Wikipedia lees ik dat de grote of wilde kaardebol (dipsacus fullonum) van de familie van de kaardebollen (Dipsacaceae) van oorsprong afkomstig is uit de Maghreb in Noord-Afrika maar dat hij tegenwoordig overal voorkomt in de gematigde streken als er maar een zonnige voedselrijke plek is, liefst met een beetje kalk. Het is een tweejarige plant en wordt tot 2,5 meter hoog. In de natuur is hij van belang omdat de bloemen veel nectar bevatten en dus solitaire bijen en hommels aantrekken, de zaden worden door vogels gegeten en op die beide manieren plant hij zich ook voort. De stekelige bloemen werden in de middeleeuwen gebruikt als kam om weefsels te ruwen zodat de vezels evenwijdig kwamen te liggen om te kunnen spinnen. Of het opnieuw gedaan wordt weet ik niet, het laatste bedrijf in Zuid-Frankrijk hield er in 1985 mee op. Tussen het blad en de stengel zit een klein bekken met een beetje water en alchimisten hebben lang geprobeerd om daarmee goud te maken. Bij Natuurpunt heb ik ze dat nog niet zien doen. Datzelfde water doodt blijkbaar insectjes door ze met een zoetstof te lokken en ze dan door verdoving te verdrinken zodat ze door de plant kunnen worden opgenomen. Maar ik lees dat het blijkbaar tegen muggenlarven niet helpt want die planten zich er juist in voort. Lekker is de kaardenbol niet maar vergiftigd zal je er niet door worden. Integendeel, in de natuurgeneeskunde (China) worden de verschillende delen voor allerlei medicinale doeleinden aangeprezen, zoals het reinigen van lever en nieren, gewrichtspijnen en zelfs om de ziekte van Lyme te behandelen. Er is ook een Kleine kaardebol (Dipsacus pilosus) maar die wordt bij de kamperfoeliefamilie (Caprifoliaceae) ingedeeld. Hij moet zeldzaam zijn want staat op de Rode Lijst. Ik dacht hem nog niet gezien te hebben maar nu vind ik er toch wel een prachtige foto van (met bezoek) uit ons eigen bronbos in de Dijlevallei. Van hier gaan we naar de kijkhut en wilde omgeving.
Aronsthoek – Grote Kaardebol
De kijkhut in de dode sparren-wildernis
Op de kaart van Natuurpunt van het reservaat Aronsthoek in Geetbets staat een vogelkijkhut aangeduid aan de Gete. Er zou zelfs een grote vijver moeten zijn. Natuurpunt legt in de vallei een heel lint aan poelen om zeldzame vogels aan te trekken en om amfibieën levenskansen te bieden. De kijkhut heb ik gemakkelijk gevonden door de rivier te volgen, hij ziet er heel degelijk uit en er staat een groot bord bij met een overzicht van de watervogels die je op de poel kan zien. Jammer genoeg is de vijver niet meer zichtbaar vanuit de hut, zelfs de rivier kan je vandaar niet meer zien vanwege de begroeiing. Het kan natuurlijk zijn dat de poel is uitgedroogd na de hitte van deze zomer want dat is in veel natuurgebieden het geval. Een moeder Galloway met kalf houdt de wacht en kijkt heel wantrouwig naar me. Na één foto is het kalf al achter de mamma verborgen. Het padje gaat verder door de wildernis en dan kom je dan toch weer langs de rivier. Wie hier vroeger ooit een bos van sparren heeft willen planten is er aan voor de moeite want ze zijn allemaal dood. Maar naaldhout hoort in deze natte vallei absoluut niet thuis en dat had de planter ook kunnen weten. Spectaculair vind ik het wel, die woestenij van dode stammen. Aan de overkant van de Gete zie ik weiden met gewone koeien van-bij-ons dus ik vermoed dat die nog niet van Natuurpunt zijn maar bij de aan de overkant gelegen Segeraethoeve horen. In ieder geval kan je er niet naar toe want er is hier geen brug over het water en alles is afgespannen met prikkeldraad om de Galloways en de fotografen uit de rivier te houden. Tussen de begroeiing verschuilen zich enkele bordjes om je de richting van het pad te wijzen. Dit is het land van voedselrijke vochtminnende planten zoals moesdistel, kattenstaart, moerasandoorn, koninginnekruid en moerasspirea.
Aronsthoek – Geetbets – de sparren overleven hier niet
Zonder begrazing kom je hier niet door maar nu gaat het wel gemakkelijk. Overal staan en liggen levende en dode bomen, ik denk toch meestal wel wilgen. Ik vermoed dat het hier in de winter wel ferm onder water kan staan maar het bufferen van water op een natuurlijke wijze is dan ook een van de bestaansredenen voor het reservaat lees ik. Aan de sleedoornstruiken hangen de bessen al te rijpen. Ik blijf nog even in deze ruige wildernis en dan trek ik naar het gewone wandelpad. Maar wie op zoek is naar ‘echte’ natuur moet wel hier zijn denk ik ….
Aronsthoek, deel van een uitgestrekt natuurlandschap in de Getevallei
Uit een folder van Natuurpunt van vijf jaar geleden pluk ik het volgende: Aronst Hoek in Geetbets is samen met Betserbroek het snelst groeiend reservaat in Oost-Brabant. In de Getevallei wordt gewerkt aan een groots natuurcomplex vol afwisseling. Samen met Het Vinne, Meertsheuvel en stroomopwaarts Doysbroek, de Getebossen, het Tiens Broek en verder de Getebeemden in Hoegaarden is dit een sluitstuk van een verbonden en samenhangend netwerk van de gewestgrens met Wallonië tot de monding in Limburg. Hoe het er nu in 2020 mee staat moet ik nog verder uitzoeken maar ondertussen is de omvang van het gebied gestegen van 225 tot meer dan 320 hectare.
Aronsthoek – Geetbets – de Gete
Het gaat dus het zeker de gewenste kant uit: “door de Afdeling Gete-Velpe wordt sinds 2001 (jaar van de eerste aankoop) met man en macht gewerkt aan de uitbouw van het uniek natuurcomplex Aronst Hoek te Geetbets. Een gevarieerd valleilandschap met hooilanden, natte en overstroombare graasweiden, ruigten, moerassen, populierenaanplantingen en andere bossen. Dit gebied is een grootschalig natuurcomplex ingebed in de nog vrij intacte Getevallei. Ideaal voor soorten als wulp, watersnip, boomvalk enz. maar ook een potentieel broedgebied voor de kwartelkoning. Al van bij het prille begin was het de ambitie van Natuurpunt Oost-Brabant om tot een aaneengesloten groot natuurcomplex in de Getevallei te komen … Natuurpunt Oost-Brabant ziet het als een grote uitdaging om de Getevallei vanaf de taalgrens in Hoegaarden, over Tienen, Linter, Zoutleeuw, Geetbets tot aan de monding in Halen als groot natuurcomplex van Europese allure te realiseren”. Hier in deze wildernis waar ik sta geniet ik van die dimensie van topnatuur van Europese allure. Ik ga hier zeker in de winter terugkomen om te zien of hoe het staat met de functie van waterberging, met andere woorden of alles onder water komt te staan. Als dat gebeurt wordt je gered door een paar onderwachte wandelbordjes langs de rivier die verhinderen dat je gewoon de Gete instapt. Toch doen de bomen hier nog ferm hun best want ik zie flinke groepen van wilgen met dikke stammen. Ik blijf hier toch nog even voordat ik het brugje over steek richting Melsterbeek.
De Gete
In Aronsthoek in de Galloway-wildernis op weg van de Gete naar de Melsterbeek wil ik nog even iets meer weten over de rivier die de vallei beheerst en er zijn naam aan geeft.
Aronsthoek – Geetbets – de Gete ter hoogte van de volgelkijkhut.
De Gete ontspringt als Grande Gette in Wallonië in Perwez. In Jodoigne is het al een flink riviertje en vandaar meandert hij van Hoegaarden door Tienen naar Budingen een eind ten noorden van het Vinne en Zoutleeuw. Tegen die tijd heeft het water zo’n 51 km afgelegd door een historisch altijd moerassige vallei. De Kleine Gete begint als La Petite Gette bij Ramilies – Folx-les-Caves en slingert vandaar 36 km lang via Orps-Jauche, Landen en Zoutleeuw ook naar Budingen. Natuurpunt: De vallei van de Kleine Gete, ter hoogte van Zoutleeuw, bestaat uit een kleinschalig beemdenlandschap: vochtige graslanden met hout- en haagkanten worden afgewisseld door begraasde populierenkamers. De samenvloeiing van de Grote en de Kleine Gete is te bewonderen in Budingen, waar ze hun traject samen verderzetten als ‘de Gete’. Na een loop van 12 km doorheen Geetbets, mondt de Gete uiteindelijk uit in de Demer, nabij het natuurgebied Schulensbroek te Halen. In het zeer brede valleilandschap langsheen de Gete wisselen typische bocagelandschappen, met een grote dichtheid van kleine landschapselementen, af met ruigere natuur. Ook hier wordt de waterhuishouding sinds de Middeleeuwen via een uitgebreid netwerk van (gekanaliseerde) beken, sloten, greppels, sluisjes en dijken geregeld. De bijzondere historiek met oude kastelen en grote hoeves speelt hier een belangrijke rol waarin het natuurgebied Aronst Hoek met vandaag ca. 340ha vooraan staat. Dit deel van de vallei bestaat uit oude binnenpolders met ’s winters overstroomde graslanden, ongerepte broekbossen, uitgestrekte moerassige ruigten en rietlanden.
Aronsthoek – Geetbets
Het hele gebied was eeuwen lang te drassig en te overstromingsgevoelig om – ondanks de aanleg van talloze leigrachten – echt te ontginnen of te bebouwen en heeft daarom veel van zijn natuurlijk karakter behouden. Wel zijn in onze tijd tal van de oude hooilanden omgezet in monotone populierenplantages. En dit nog: de woorden ‘Gete’ en ‘Gette’ betekenen zoiets als ‘gieten’ of ‘goot’ dus ik denk dat ik er maar ‘waterloop’ van maak.
Om water te bergen en zo overstromingen te vermijden
Aronsthoek in Geetbets in de vallei van de Gete heeft sinds onheuglijke tijden zijn oorspronkelijke vorm en functie kunnen behouden. Je ziet dat ik dat op de kaart Vandermaelen van 1845 maar je kan het ook zien op de Ferrariskaart van 1771 en waarschijnlijk zijn er nog oudere kaarten maar die zijn niet online: een open gebied van uitgestrekte drassige graslanden, op veel plaatsen afgezoomd met haagkanten en bomenrijen en met kleine loofbossen op de flanken van de vallei. Je kan er behoorlijk verdwalen want het gebied wordt doorsneden met waterlopen, soms zijn dat natuurlijke beken maar er zijn ook talloze leigrachten waarmee de boeren in het verleden het water hebben proberen te temmen.
Aronsthoek – Geetbets – in de wildernis
Ik heb het zelf nog niet meegemaakt maar in de winter kan heel dit landschap blijkbaar onder water komen te staan. En dat is nodig ook want anders lopen de huizen stroomafwaarts onder water. Traditioneel is het stadje Halen in dat geval een eerste slachtoffer. Ik lees dat ondanks plaatselijke buffermaatregelen in 2016 daar de omgeving nog eens onder water kwam te staan na heftige regenval.
Op deze verkenningstocht passeren we twee zijbeken van de Gete: de Graasbeek en de Melsterbeek. Tussen de beiden kijken we op de overkant van de Graasbeek naar het noorden op de Segeraethoeve. Ik ben nog niet tot daar geraakt maar van het moerassige weidegebied ten westen van die hoeve heeft Natuurpunt enige jaren geleden 48 ha kunnen aankopen van het oude domein Ter Vreundt. Op de kaart van Natuurpunt staat de hoeve aangeduid maar voor de historische benaming ‘Château de Vrunt – au Baron de Zegerarde (ruïne) moet je op Villaretkaart van 1745 kijken. En de moerassen staan overduidelijk ingetekend op de topografische kaart van nu. Het pad gaat er niet naar toe maar je ziet wel de rijen afstervende populieren in de verte. Ik laat de Galloways verder met rust want ik kom aan het einde van hun wildernis aan een klein hekje en daarachter ligt het normale wandelpad. Naar rechts gaat terug naar de uitkijktoren.
Land van beken en zijbeken
Naar links kom je langs een mooi pad eerst de Graasbeek tegen en een eindje verder de Melsterbeek. Over beide beken schreef ik niet lang geleden een uitgebreide tekst en die kan je vinden door de bijgevoegde link te openen (https://opstapinhetlandvandedijleendedemer.home.blog/?s=graasbeek).
Aronshoek – Geetbets – brug over de Melsterbeek
Beiden zijn zijbeken van de Gete en met zijn drieën verzorgen ze de watertoevoer in het natuurreservaat. De Graasbeek is maar een heel klein slingerend stroompje dat ik op de kaart zie beginnen als aftak van de Melsterbeek aan een zuiveringsstation een beetje ten noorden van het dorp Runkelen. Aan de Kasteellaan, dat is de autoweg die Aronsthoek in tweeën splitst, komt hij aan op de Asbeek en stroomt vandaar naar het noorden tot hij via de Melsterbeek op de Gete aankomt ten zuiden van Halen. De Melsterbeek bevat heel wat meer water. Op de kaart zie je dat hij een nogal ingewikkeld parcours aflegt van 35km van de bron in Jeuk in de gemeente Gingelom naar de Gete in Donk en daarbij een wijde boog rond de stad Sint Truiden maakt. Beide beken lopen een heel eind parallel met de Gete. In de 13de eeuw was de Melsterbeek blijkbaar bevaarbaar en kwam hij ten zuiden van Grazen in de Graasbeek aan. De motte in Geetbets (daarover later nog iets) diende in die tijd om tol te heffen op de langskomende schepen lees ik. In feit is een groot deel van de huidige Melsterbeek geen natuurlijke waterloop maar een lang geleden gegraven kanaal. Op oude kaarten zie je dat heel deze vallei de grens vormde tussen het wereldse Hertogdom Brabant en het religieuze Prinsbisdom Luik en de aanwezigheid van vele burchten (kastelen), donjons en versterkte hoeves herinnert daar nog aan.
Aronsthoek – Geetbets
Vlak voor de brug over de Melsterbeek sta je op die grens. Ik beloof nog een kastelentocht in de toekomst. De uitgezette Aronsthoek-wandeling komt na de brug over de Melsterbeek aan bij een natuur-onaantrekkelijk huis en een jonge eik met een bank er rond (en een groene vuilbak, knooppunt 415). Naar alle kanten ziet het vervolg er buiten het natuurreservaat nogal kaal uit en als je via het noorden de lus wil maken kom je wel langs de hoeve Segeraet waar ik het nog over zal hebben maar daarna op de autoweg en door de bebouwde kom. Ik ga daarom terug naar de uitkijktoren en naar de rivier en vertel nog iets over de mooie hagen die je op dat pad tegenkomt.
Van hagen en houtkanten
Dankzij Natuurpunt vind je in Aronsthoek langs het wandelpad opnieuw de haag- en houtkanten die eeuwenlang kenmerkend waren voor het boerenlandschap in heel Vlaanderen en er het lieflijk karakter aan gaven dat je kan zien op oude prenten en foto’s. Natuurpunt: “Reeds in 1771-1778, ten tijde van de cartograaf Graaf Ferraris, waren de groene valleistructuren heel duidelijk aanwezig. Het gebied had een open karakter, versneden door talrijke leigrachten en uitgestrekte drassige graslanden (beemden), lokaal omzoomd met haagkanten of bomenrijen.” Met de komst van grote machines is dat overal verdwenen en vervangen door grote open vlakten waarin nauwelijks nog struiken of bomen te zien zijn. Er zijn mensen die hiervan houden maar ik vind het troosteloos. Als de zon schijnt wandel je in de hitte en als de wind waait word je weggeblazen en er is nauwelijks beschutting tegen regen. En toch zijn die hagen en houtkanten van zeer groot belang, bijvoorbeeld om afstromen van water van de akkers tegen te gaan maar natuurlijk vooral als biotoop voor alle mogelijke dieren, waaronder vogels en insecten.
Aronsthoek – Geetbets – sleedoorn in de haag
Ik blijf het vreemd vinden dat in de oude boerentijd toen alles met de hand gedaan moest worden, de hagen en de houtkanten werden onderhouden en dat in onze tijd waarin voor alles machines beschikbaar zijn, dat werk er blijkbaar te veel aan is. Op het pad tussen de Melsterbeek en de uitkijktoren aan de Gete ervaar je hoe een mooie, structuurrijke en natuur-bevorderende haag-omzoomde veldweg er uit ziet. Als je tuin groot genoeg is kan je misschien ook zo’n strookje aanleggen of er omheen laten groeien in plaats van je te voorzien van steriele geschoren haagbeuken of coniferen. In het voorbijgaan nam ik foto’s van wilgen, vlier(bessen), sleedoorn(bessen), meidoorn(bessen, eikels, hondsrozen (bottels) en zelfs appels want dat groeit daar ook. En ongetwijfeld staat er ook linde, esdoorn, zoete kers (en ook amerikaanse vogelkers), iep, notelaar, kastanje, haagbeuk, hazelaar en spork. En je hoeft dat echt niet te planten want het groeit allemaal spontaan op. En als het hoog genoeg groeit geeft het schaduw en dan blijft je pad ook begaanbaar en hoeft niet voortdurend gemaaid en gesnoeid te worden. Hierna wandel ik terug langs de Gete en vertel nog iets over de motte van Geetbets, aan de Dorpsstraat juist buiten het reservaat. Daarna verken ik kort de noordkant van de Kasteelstraat.
De motte van Geetbets
Als er geen infoborden stonden zou ik het niet gezien hebben maar aan de bushalte vlakbij de brug is er nog een middeleeuwse ‘Motte’ in een weide. Heel opvallend is hij niet en of ik (een) mot zou krijgen als ik er dichterbij had proberen te komen heb ik niet geprobeerd om uit te vinden, maar als je goed kijkt zie je inderdaad een soort van lage heuvel die weinig fotogeniek is totdat je ontdekt dat er mooie rechte populieren rond staan.
Aronsthoek – Geetbets – de motte
Mottes vind je overal in de dorpen die op een andere manier aan een grens liggen. In Geetbets is dat de oude scheiding tussen Hertogdom Brabant en het Graafschap Loon, later het Prinsbisdom Luik. In de 13de eeuw diende deze verhoging als toevluchtsoord voor de dorpelingen in geval van dreiging maar vooral – lees ik in het erfgoeddossier – om “tol te heffen en als bescherming van de scheepvaart op de Melsterbeek, die vroeger ten zuiden van Grazen uitkwam in de Graasbeek. Rond de motte liep vroeger de Overbeek die nu nog als gracht zichtbaar is. Vermoedelijk vormde deze motte het oude leengoed Hof ten Hove, de kern waarrond de gemeente Geetbets zich gevormd heeft. Tijdens een vroege opgraving kwamen sporen van houtbouw aan het licht die mogelijk refereren aan de oprichtingsfase. Het gebouwenbestand werd waarschijnlijk vernield in de 16de eeuw en nadien niet meer hernieuwd. De motte zelf valt op door zijn hogere ligging en is in gebruik als hoogstamboomgaard. Op het neerhof lag de hoeve, die nu nog steeds als landbouwbedrijf in gebruik is en geen waardevolle bebouwing meer kent.” Op de Villaretkaart van 1745 zie je hem nog liggen als een omheinde rechthoek ten zuiden van de molen van Geetbets.
Aronsthoek – Geetbets – kerk gezien vanaf de motte aan de Gete
Het Hof ten Hove was het oudste leengoed in Geetbets en werd misschien al in de achtste eeuw gesticht. De kerk is hier vlakbij. Die dateert van eind 18de eeuw maar zijn voorganger stond er al in de 13de eeuw.
Op verkenning in Aronsthoek-noord
Hierna ga ik nog kort op verkenning in het noordelijke deel van Aronsthoek aan de overkant van de Kasteellaan tussen Geetbets en Rummen. En helemaal aan het einde gaan we dan toch nog even naar het zuiden richting André Meyvaertsbos en Segeraethoeve. Ondanks mijn voortreffelijke gids en beheerder en kenner van het natuurreservaat, Ronald Jacobs vind ik het niet gemakkelijk om over dit traject een overzichtelijke reportage te maken want het is wel een heel spannend maar niet erg overzichtelijk wandelgebied voor wie de streek niet kent. Het begint er al mee dat je op de kaart van Natuurpunt in dit gedeelte geen uitgezette wandeling zult vinden en in feite er zelfs helemaal geen paden zijn aangeduid. Gelukkig is de Open Street map iets optimistischer want daar zie je toch vanaf de Kasteellaan twee stippellijnen met naar het noorden kronkelen. De linkse daarvan volgt de westelijke oever van de Melsterbeek en de rechtse gaat aan de oostkant van de Gete. Het pad langs de Melsterbeek sluit in het noorden aan op de Leeuwbeekstraat. Het pad langs de Gete loopt dood aan de Asbeek en dan moet je gewoon terug tenzij je je weg door de wildernis weet of een beetje zuidelijker een afslagje met brugje over de rivier vindt naar een pad aan een zuiveringsstation met de naam Langveld en zou je daarlangs ook terug moeten kunnen naar de Kasteellaan. In de winter kan je in dit gebied nauwelijks terecht zonder natte voeten te krijgen en in de nazomer zie je bijna geen water vanwege het manshoge riet.
Aronsthoek – Geetbets
Maar waar je ook gaat, er zijn overal waterlopen. Behalve de drie die ik al genoemd heb zie ik ook nog de Katermansbeek en Ruelbeek op de kaart en of er water in zit of niet merk je pas op het allerlaatste ogenblik op de plek waar je er overheen zou willen. Ik begin te begrijpen waarom in de oude tijd dit grensgebied ook gevaarlijk moet zijn geweest om er te proberen doorkomen zonder gids.
Een paradijs voor vogels
De noordelijke kant van het natuurreservaat Aronsthoek is dus geen gemakkelijk gebied om je weg te vinden heb ik gemerkt. Je ziet de toren van een kerk in de verte en als je weet dat die van Geetbets is in het westen (wat ik niet wist toen ik de foto nam) dan weet je tenminste iets over je richting.
Aronsthoek – noord – Geetbets – spotterstoel staat klaar
Maar pas op, in Rummen staat er precies eenzelfde soort toren en dat is helemaal aan de oostkant. Je kan je voorstellen dat het in die tijd moeilijk was om ongemerkt en veilig over die grens tussen het Hertogdom Brabant en Prinsbisdom Luik heen te komen in dit mozaiek van rietvelden, moerassen en drassige hooilanden. Het landschap is grotendeels zo gebleven hoewel op veel plaatsen, vooral aan de rand, mais groeit en weilanden vervangen zijn door fruitplantages. Dit is uiteraard een paradijs voor alle mogelijke vogels zoals wulpen, watersnippen, reigers, bijzondere eendensoorten, wilde en kleine zwanen en kwartelkoning (is die er nu al?), insecten, amfibieën en andere dieren die het van water moeten hebben. Bij de zangvogels noemt Natuurpunt de kievit, spotvogel, zomertortel, roodborsttappuit, sprinkhaanrietzanger, blauwborst en kleine karekiet. Als toevallige bezoeker moet je wel specialist zijn om ze te horen en geduld hebben om ze daarna te zien en veel knapper dan ik om ze ook nog te fotograferen. Ergens in het gebied trof ik een stoeltje aan dat al klaarstaat voor de geduldige spotter. Als je dan toch in quarantaine moet lijkt me dit geen slechte plek. In de winter moet je hier spectaculaire waterbeelden kunnen zien lees ik bij Natuurpunt want dan dient de vallei als natuurlijke waterberging. Behoud en herstel van dit soort landschap is uiteraard een veel betere oplossing om overstroming in dorpen te vermijden dan de aanleg van dijken en betonnen wachtbekkens maar het is blijkbaar nog altijd moeilijk om onze overdynamische en overgetechnologiseerde ingenieurs van deze simpele waarheid te overtuigen. Maar in elk geval, op deze tocht kom ik geen beton tegen dus misschien gaan we betere tijden tegemoet.
Aronsthoek – Geetbets – een koester-kapelletje langs de Leeuwbeekstraat
een mooie kapel en een leuke bio-boerderij aan de Leeuwbeekstraat.
Aronsthoek – de noordkant. Vanaf de Melsterbeek belanden we via een aan de (strikt genomen veel te dicht langs de) rivier liggende perenboomgaard plotseling weer op een weg, de Leeuwbeekstraat. De peren zijn nog niet rijp maar gelukkig hoor ik geen geluiden van een pomp die water uit de beek oppompt. Is het waar dat plukkers in dit soort boomgaarden slechts 8 euro per uur verdienen? Tussen twee maisvelden duikt een schattig kapelletje op. Hij is duidelijk gewijd aan de Heilige Maagd maar wie hem gebouwd heeft en om welke reden kan ik op het internet niet terugvinden. Hij staat niet op de erfgoedinventaris van Geetbets en ik denk ook niet dat hij heel oud is want hij staat pas aangeduid op de NGI-kaart van 1939. Ik vind hem op een lijst van kapelletjes in Vlaanderen maar daar staat alleen dat er een grotje is. Dat is er ook en er staat een mariabeeld in. De kapel staat open, er staat een bank bij en hij is wel heel mooi onderhouden. Er moet iemand in de buurt zijn die er goed voor zorgt. Misschien is er een lezer die er meer over kan vertellen? Een klein eindje verder staan we aan een veldweg naar rechts plotseling aan een bio-boerderij. Serres, schuren, velden met groenten en bloemplanten en vriendelijke mensen die aan het werk zijn, Bio-bij-Bernd (‘hier leef je bio’ staat er op het bord) is overduidelijk een op de toekomst gericht tuinbedrijf en geen klassieke agro-industrie voor de maisteelt. Op de facebookpagina lees ik dat dit het bedrijf is van de lokale CSA (Community Supported Agriculture) bioboer Bernd Vandersmissen voor de omgeving Hasselt, Kiewit, Alken, Stokrooie, Herk-de-Stad, Heusden-Zolder en Bilzen.
Aronsthoek – Geetbets – Bio bij Bernd
Bernd en Rosette sluiten overduidelijk aan op de nieuwe trend van ‘telen voor de korte keten’ want het bedrijf staat aangeduid als organische groentenwinkel en je kan het menu bekijken en dat aan huis laten leveren of zelf afhalen. Je kan ook paketten voor groente en fruit, paddenstoelen en bloemen bestellen. Heel de regio van Midden-Limburg wordt bediend met de stad Zoutleeuw als zuidelijkste verkooppunt. Ik denk dat het hard werken is om zo’n bedrijf te houden en er van te kunnen leven maar in de toestand waarin Vlaanderen zich gebracht heeft denk ik dat dit de weg vooruit is. Hierna nemen we nog een laatste kijk in het natuurreservaat zelf aan het bos André Meyvaert en de totem voor René Coosemans en de dag daarna bezoeken we het Kasteel van Hoen (van Rummen).
De Segeraethoeve, het André Meyvaartbos en een totem voor René Coosemans
Het natuurreservaat Aronsthoek in Geetbets zou er niet zijn zonder een geduldig aankoopbeleid van Natuurpunt met het doel om al de vrijkomende puzzelstukken in het gebied aan elkaar te koppelen. Soms steken privé-kopers, dikwijls met jachtbedoelingen, een spaak in het wiel. Maar af en toe gebeuren er toch kleine mirakels waarbij grondeigenaars, meer in het bijzonder boeren, zich op de lijn van de natuur zetten.
Aronsthoek – Geetbets – langs de Melsterbeek – hoeve Segeraet in de verte
Iets ten zuiden van de Kasteellaan zie je langs de Melsterbeek de hoeve Segeraet, zo genoemd naar voormalig eigenaar, de familie Zegeraedt, heel lang geleden ook bekend als Hof Ter Vreundt. Dat is een belangrijke historische site, lange tijd eigendom van het Oriëntenklooster, met een in 1910 afgebroken donjon. De Melsterbeek is op die plek verlegd om de watermolens te bedienen en de hooi- en graasweiden in te richten. In 2013 kon Natuurpunt 45 hectare grond rond die hoeve in eigendom verwerven. Enkele jaren geleden besloot boer-op-rust André Meyvaert om het gebied waarover hij de pacht had aan Natuurpunt in beheer te geven omdat hij vond dat de huidige landbouw de natuur kapot maakt, vooral omdat er teveel wetten zijn die de boer het leven zuur maken. De organisatie besloot in 2017 op een deel van het terrein een klimaatbos met een omvang van zeven voetbalvelden aan te leggen met alle mogelijke inheemse boom- en struiksoorten zoals zomerlinde, zomereik, esdoorn, zoete kers, ruwe iep en haagbeuk, hazelaar, spork en hondsroos. André werkte zelf mee aan de voorbereiding van het planten van duizenden boompjes maar juist toen het echte werk moest beginnen kwam hij plotseling te overlijden. Op 12 maart 2017 werden na een plechtige inhuldiging van het nieuwe bos bijna 7000 bomen geplant met medewerking van scholen, jeugdverenigingen en andere plaatselijke natuurliefhebbers. Uit eerbetoon is het bos naar hem genoemd. Bij de inhuldiging werd ook een rustbank geplaatst en twee lindeboompjes geplant. De havik-totem – gemaakt gemaakt in de sociale werkplaats van Natuur en Landschap – is gewijd aan René Coosemans. Deze Brusselaar schonk voor zijn overlijden in 1993 een deel van zijn nalatenschap, 463.000 euro, aan Natuurpunt Oost-Brabant voor de aankoop van natuurpercelen in het Hageland. Met een deel van geld zijn de percelen rond de hoeve Segeraet ook eigendom van de organisatie geworden. De weduwe van André, Simone Bollen woont nog altijd op haar boerderij en zet het bedrijf verder zolang het gaat. Met dit hoopvolle verhaal ben ik rond met mijn eerste verkenning van dit prachtige natuurgebied en breng ik hierna nog een bezoek aan het kasteel van Hoen dat er zowat middenin ligt.
Aronsthoek – Geetbets – de haviktotem
Aronsthoek – het kasteel van Hoen. Sommige natuurliefhebbers zijn ongetwijfeld in hun nopjes met de gevelbegroeiing van het ietwat bouwvallige ronde torentje aan de Kasteelstraat nummer 17 in Geetbets (zie de foto) maar het is helaas zowat het enige wat overblijft van het eens zo trotse kasteel waar het deel van uitmaakte. Gelukkig is er nog de kasteelhoeve die vroeger wel veel groter was maar er dankzij eigenaar Ward Vertommen toch nog altijd (of beter: opnieuw) een best wel de allure van een kasteel heeft. Torentje en hoeve zijn sinds 1995 als erfgoed-monument beschermd als gebouw maar ook als stads- of dorpsgezicht als ‘Kasteel van Rummen met omgeving’. In het erfgoeddossier lees ik dat voor de Franse revolutie Rummen deel uitmaakte van het graafschap Loon en dat in deze vruchtbare streek de welgestelde familie Hoen geleidelijk aan de eigendom en het gezag over deze omgeving verwierf. Op het einde “van de 16de eeuw was Rummen in het bezit van Guillaume Hoen de Cartiels, zoon van Henri Hoen en Anna de Horion. Zijn zoon Jean Hoen verkreeg de titel van graaf en liet in 1629 een nieuw kasteel bouwen”. Sindsdien is het niet meer ‘Hoen’ maar ‘Van Hoen’ en de wapenschilden van de familie staan tot twee keer toe ingebeiteld aan de voorkant van de hoeve met jaartal 1629 maar wat de betekenis van de afbeelding is weet ik nog niet. In de muur staat ook het jaartal 1626 ingemetseld dus dat moet tijdens de bouw gebeurd zijn. Het plaatje onder de schilden wil alleen maar zeggen dat het goed tegen brand verzekerd was op het einde van de 19de eeuw. Op een gravure van 1662 zie je hoe het geheel – kasteel en hoeve – er in zijn tijd moeten hebben uitgezien: in feite een zwaar versterkte omwalde en slechts via een brug toegankelijke waterburcht. Deze burcht brandt al in 1657 gedeeltelijk af maar wordt nadien wederopgebouwd.
Kasteel van Hoen zoals gebouwd in 1629 – oude gravure (1662) gepubliceerd in de Chorographia Sacra Brabantia van SanderusAronsthoek – Geetbets – Kasteel van Hoen – prenttekening uit 1640 door Remacle Leloup
Op een pentekening van Remacle Leloup van 1740 (zie foto) maakt de versterkte allure plaats voor een residentieel karakter. De Ferrariskaart (1771) toont een site die blijk geeft van grootse plannen die waarschijnlijk niet zijn afgewerkt want na de kinderloze dood van gravin Marie-Henriette de Hoen de Cartels liet haar neef en erfgenaam Charles-François de Horion het hele bezit in Rummen aan zijn schuldeisers over. Tegen die tijd komt de Franse revolutie er aan en in die periode wordt het kasteel wegens financiële moeilijkheden verkocht aan Pierre Van den Bossche uit Tienen.
Aronsthoek – Geetbets. Het kasteel Van Hoen is na de Franse revolutie nog een eeuw blijven bestaan maar in die periode door elkaar opvolgende eigenaars toch stukje bij beetje verkleind.
Kasteel van Hoen – Geetbets-Rummen
Over die periode lees ik in het erfgoeddossier het volgende: “In 1887 geeft Wouters in zijn Géographie et histoire des Communes Belges nog een beschrijving van het kasteel, dat sindsdien is gesloopt. Enkel de zuidoostelijke hoektoren bleef als torenruïne bewaard. De vroegere omvang van het kasteel is nog steeds afleesbaar op het kadasterplan. De Primitieve kadasterkaart, opgemaakt door Boonaerts in 1827, toont een plattegrond die nauw aansluit bij de afbeelding van Leloup. Op een gravure van 1847 wordt het herenverblijf getoond met de twee hoektorens, de spietorentjes, de ophaalbrug en de slotgracht, precies zoals Leloup het meer dan honderd jaar eerder had getekend. De slotgrachten stonden nog wel geregistreerd als lustvijver (‘eau d’agrément’), maar van de parterretuin ten oosten van het kasteel bleef alleen de perceelsvorm bewaard. Het voormalige kasteel van de Hoen was toen eigendom van de weduwe van Pierre Van den Bossche uit Tienen, eigenares van bijna één derde van het grondgebied Rummen. Zij liet in 1837 de restanten van de voorburcht afbreken. Het herenverblijf werd op één hoektoren na gesloopt omstreeks 1906. De resterende hoevegebouwen werden tot in de jaren 1980 nog als hoeve uitgebaat. Een poging tot restauratie rond 1990 verzandde in een pril stadium … De toren ligt in een kleine waterplas, een restant van de vroegere omgrachting, eertijds gevoed door de Asbeek (Ruulbeek of Philippebeek) die de gemeente van oost naar west doorkruist.” Die kaart van 1827 en de gravure van 1847 heb ik niet maar op de in het grote internet beschikbare kaarten zie je het hierboven beschreven verval ook heel duidelijk (zie de foto’s).
Kasteel van Hoen – Geetbets-Rummen – kasteel van Hoen – trap naar de hemel
Ik heb geen oude foto van de site van vlak voor en na de vastgelopen restauratie in 1990 maar die mislukking had zeer goed het einde van deze droevige historie kunnen zijn als er niet een koper was opgedaagd met de nodige passie en middelen om aan het geheel een zinvolle eigentijdse herbestemming te geven. Over het werk van huidig kasteelheer Ward Vertommen ga ik het nog hebben. Er zijn echter nog twee intrigerende raadsels waarvan ik hoop dat een lezer er meer over kan vertellen: in de voormuur van de hoeve is een vrijmetselaars-ster ingemetseld (zie de foto). Wie van de bewoners dit gedaan heeft, wanneer en om welke reden is me totaal duister en ik zou het toch graag willen weten. En het tweede raadsel: is er iemand die verstand heeft van rune-achtige timmermanstekens (telmerken, paringstekens) in oude houten balken in het dakgebinte? Zie de foto.
In 1995 wordt de kasteelhoeve Van Hoen officieel beschermd als monument. Maar tegen die tijd is het gebouw al flink aan het aftakelen. In 2004 gaat het bijna in vlammen op door brandvandalisme. Het antieke meubilair wordt gestolen en het dak begint flink te lekken. Erfgoed beschermen is noodzakelijk maar het vervolgens leeg laten staan is een riskante zaak.
Kasteel van Hoen – Geetbets-Rummen
Het gemeentebestuur overweegt even om de hoeve aan te kopen en als cultureel centrum in te richten maar dat gaat niet door. Plannen van eigenaar Dakimmo uit het Kempense Tielen om er een stoeterij van te maken stuiten op weerstand bij de erfgoeddiensten. De verkommering gaat verder en in 2006 vertelt Het Nieuwsblad dat de hoeve te koop staat. Dit nieuws bereikt de oren van de uit Tienen afkomstige Brugse zakenman Ward Vertommen die na de opening van een succesvolle feestzaal in Neerlanden op zoek is naar een nieuwe en ruimere locatie. Ward koopt de hoeve – maar niet de toren en de resten van de kasteelgracht – aan in 2008 en dan beginnen drie jaren van soms moeizame restauratie tot met een beetje vertraging in mei 2011 de deuren voor de eerste keer opengaan. Sindsdien adverteert de site zich op professionele wijze als een toplocatie voor al wat bedrijven en mensen van nu nodig hebben om te feesten en te vieren: “het 17de eeuwse Kasteel van Hoen (Geetbets) is een locatie die stijl en charme uitstraalt. Het poortgebouw en de tiendenschuur zijn omgetoverd tot een schitterend complex voor kleine en grote evenementen, zoals recepties, bedrijfs- of personeelsfeesten,… De mogelijkheden van dit gebouw zijn eindeloos. Het kasteel ligt omringd door weilanden en bossen, op de grens van Vlaams-Brabant en Limburg.” Meestal zal het er heel druk zijn met schoon volk denk ik maar ik nam er mijn foto’s midden in de corona-crisis op een toevallig passeermoment waarbij Ronald en ik privé werden rondgeleid door onze allervriendelijkste maar uiteraard een beetje bezorgde kasteelheer met zijn brave en speelse jonge hond als enige stervelingen in het enorme gebouw.
Aronsthoek – Geetbets – kasteel van Hoen
De site is grandioos gerestaureerd met groot respect voor het klassieke uitzicht en gebruik van originele materialen. Een mooie buitentuin en de ruime binnenplaats geven de vroegere hoeve inderdaad wel meer de allure van een kasteel dan van een boerderij die het toch eeuwenlang was. Ward moet absoluut ook een passioneel verzamelaar zijn want het interieur is aangekleed met alle mogelijke antikwiteiten van overal vandaan en van allerlei aard. Sommige vind ik heel merkwaardig zoals een enorme vergulde doodskist in de feestzaal (wie durft het deksel op te lichten?). Je moet absoluut gaan kijken in de gloednieuwe ceremoniezaal met de opgekapte bankjes. Als je de zitting naar beneden doet komen er geen ‘zondige’ taferelen tevoorschijn zoals in de kerk in Aarschot. Maar bewonder vooral de torenhoge tiendenschuur met zijn prestigieuze houten gebinte, in elkaar gestoken in eeuwen dat er nog geen bouten en nagels werden gebruikt maar alles met handgemaakte pen-gat verbindingen werd vastgemaakt. Mijn blik is aangetrokken door enkele details in dat gebinte die je als feestganger misschien niet zal opmerken. De rune-achtige tekens in enkele van die heel oude balken zie je wel vaker in erfgoed-gebouwen. Het zijn zogenaamde ‘paringstekens’ of ‘telmerken’ die de timmerlieden van vroeger aanbrachten om op de werf precies te weten hoe en waar hun loodzware balken op grote hoogte moesten worden bevestigd. Ik ontdek dat er een hele ‘taal’ van die tekens bestaat die iedere schrijnwerker moet kennen, zeker als hij/zij voor de rest ongeletterd is hetgeen in de oude tijd blijkbaar dikwijls zo was.
Kasteel van Hoen – Geetbets-Rummen – timmermanstekens in de oude balken
Is er een lezer die kan zeggen wat de tekens op mijn twee foto’s betekenen? Ik blijf nog zitten met één vraag: wat gaat er bij Ward’s buren op de duur gebeuren met die zielige toren en de als prozaïsche visvijver gebruikte kasteelgracht met kale parking en party-tent? Tip voor wie daar iets over te zeggen heeft: zou het niet beter zijn om ook dat deel van de site weer terug bij de hoeve te voegen en er een park-tuin van te maken met hagen die de contouren van het vroegere kasteel aangeven?
Met deze vraag ben ik aan het einde van deze eerste verkenning van Aronsthoek en omgeving gekomen maar zoals altijd beloof ik om er snel weer verder op zoek te gaan.
Diest – natuurgebied Dassenaarde – in de vallei van het Zwart Water
Het natuurgebied Dassenaarde tussen
Averbode, Diest en Tessenderlo is een
van de grotere gebieden die beheerd worden door Natuurpunt. In de folder van
Natuurpunt-Diest lees je dat je er kan gaan wandelen via uitgezette wandelingen
of via de knooppunten en dat de naam herinnert aan de dassen die er tot eind
van de jaren vijftig hun burchten houden. De das is nog niet terug maar tijdens
de wandeling in dit landschap zou ik denken dat we dankzij het huidige
natuurbeheer dit dier wel opnieuw mogen verwachten en in elk geval staat hij al
afgebeeld op de totem aan de ingang van het natuurgebied aan de Asdonkstraat
15, 3294 Diest bij het in 2017 geopende onthaal en jongerencentrum, plaatselijk
alom bekend als de ‘Speelpleinwerking Dassenaarde’. Een ander goed vertrekpunt
is de Kiewithoeve, Goor 12, 3980 Tessenderlo.
Alle seizoenen maar blijkbaar vooral
de herfst zijn goed om dit prachtige gebied met een afwisseling van natte
vallei-weiden en droge beboste heuvelruggen te bezoeken want naast een
overvloed van planten en dieren passeer je ook heel wat cultuur-historisch
erfgoed zoals oefenloopgraven uit de eerste wereldoorlog, een natuurboerderij
met de merkwaardige middeleeuwse naam Bolhuis en het 18de eeuwse
kasteeltje Groot-Asdonk gelegen in een park in Engelse landschapsstijl aan de
rand van het Prinsenbos.
De onvoorbereide bezoeker kan even
moeite hebben om de juiste afspraakplaats en ingang te vinden want op de kaart
wordt de benaming ‘Asdonkstraat’ gebruikt voor een hele reeks van wegen en
veldwegen en wie onvoorbereid googelt naar de Asdonkstraat 15 komt gemakkelijk
uit op een adres in Tessenderlo een beetje verder naar het oosten dan hetzelfde
adres in Diest. Als je geen goede (knooppunten)kaart en richtingsgevoel hebt
geeft het ook verwarring tijdens je verkenningstocht. Het gebied ligt op de
historische en huidige grens tussen (Vlaams) Brabant en Limburg en de Asdonk is
blijkbaar geen donk maar een deel van de meest noordelijke 30 tot 35 meter hoge
getuigenheuvel van het Hagenland.
De aan de westkant er naast gelegen
Ekelenberg gaat tot 40 meter en aan de overkant van de vallei staat de Blaasberg
boven de Demer op een hoogte van 50 meter. In de Romeinse tijd tot in de vijfde
eeuw was het een tolpost aan het begin van de ‘Kempenroute’ tussen Diest en
Bakel en ik vermoed dat het naamsdeel ‘as’ (een Romeinse munstuk) daaraan te
danken is. Aan de zuidkant daalt die heuvel steil af naar de vallei van het
Zwart Water dat westwaarts verder stroomt naar de Hulpe en dan naar de Demer.
Stroomopwaarts komen aan de oostkant de
Grotebeek en de Kleinebeek op het Zwart Water uit. Op dit punt ben je officieel
aan de westkant van de Vallei van de Drie Beken.
Diest – Dassenaarde – het Zwart Water aan de voet van de Asdonk – was hier al een tolbrug in de Romeinse tijd?
Die naam is een beetje verwarrend
want dat gaat over de Grote Beek, de Kleine Beek en Middelste Beek en dus niet
het Zwart Water. Maar de Middelste beek is eigenlijk de bovenloop van de Kleine
Beek.
Pak de kaart er even bij en dan zie
je dat het natuurgebied op de grens
tussen Vlaams-Brabant en Limburg ligt en begrensd wordt door het dorp
Engsbergen in het noorden, Molenstede in het zuidwesten en Diest en Schaffen in
het zuidoosten. Naar het noorden kom je via Tessenderlo in de Kempen, naar het
zuiden zit je in het Hageland. De Asdonk is geologisch en landschappelijk
gezien geen donk maar een getuigenheuvel zeggen mijn bronnen er losjesweg bij
zonder verdere toelichting. Ik reken op de specialisten om me te corrigeren in
mijn hierna volgende kort-door-de-bocht uitleg van wat ik begrepen heb over het
verschil tussen beiden en het belang daarvan.
In onze streken is een donk een
heuvel ontstaan in het laatste gedeelte
van de ijstijden zo’n 15.000 jaar geleden. Vanwege het poolklimaat was er in
die tijd weinig begroeiing en stonden de rivieren in de winter droog door de
vorst. Daardoor had de wind vrij spel om duinen van opgewaaid zand op te blazen
aan de lijzijde van een rivierbedding. In later tijd werd de bedding opgevuld
met andere door het water meegesleurde materialen en – zeker in de meanders –
ook met moerassig laagveen. De donken bleven uitsteken en werden dikwijls al
vroeg bebouwd. Natuurpunt beheert langs Dijle en Demer een aantal van die
moerasgebieden.
Diest – Dassenaarde – koeien in de weide rond het Bolhuis
Een getuigenheuvel of Diestiaanheuvel is iets
totaal anders, veel en veel ouder en van een andere samenstelling. Vlaamse getuigenheuvels
zijn ontstaan tijdens het geologische tijdperk Mioceen, zo’n 23 tot 5 miljoen
jaar geleden. In die tijd kwam met de stijging van de Alpen ook in ons land de
bodem omhoog waardoor de banken van zand en ijzerzandsteen uit de (Diestiaanse)
zee boven water kwamen te liggen. In de loop der tijden spoelde het zachte zand
met de Dijle, Demer en andere rivieren tussen de harde ijzerzandsteenknollen
uit en zo ontstond het Hageland. In de rivierdalen vormden zich in de tijd al
dan niet moerassige zandlemige graslanden, later dikwijls ontgonnen tot
vruchtbare akkers. Maar de ijzerzandsteen bleef zichtbaar als een echte steile
rand langs de vallei.
De Asdonk is zo’n steilrand(je). In geologische termen wordt dit een ‘cuesta’ genoemd en in mensentermen heet dat ‘tafelberg’, een term die we allemaal kennen vanuit het Zuid-afrikaanse Kaapstad. Vanaf de Klappijstraat aan het Zwart Water en de Grote en Kleine beek zie je die rand overduidelijk liggen, zeker als je weet dat het hoogteverschil slechts een meter of tien bedraagt en je niet kijkt op een hoge rotswand maar op een glooiende helling.
De bochtige greppeltjes bovenop de Dassenaardeheuvel in het natuurgebied Dassenaarde in Diest vallen nauwelijks op in de natuur en zijn blijkbaar vooral aantrekkelijk voor mountainbikers. Dat is erg jammer want ze behoren wel degelijk tot ons nationaal oorlogserfgoed. In het erfgoeddossier lees ik dat ze door de Duitse troepen als loopgraven in de harde ijzerzandsteen aangelegd (uitgehakt) zijn bij de komst van de Fliegerbeobachter Schule West naar het in de vallei gelegen vliegveld van Schaffen in 1917.
Diest – Dassenaarde – Dassenaarde Heuvel – het hoogste punt van de Asdonk – door de mens gebruikt voor militaire doeleinden
Duitse piloten werden daar opgeleid in het herkennen van militaire infrastructuur vanuit de lucht. Het zijn dus ‘oefenloopgraven’ en ze zijn nooit echt aangevallen. Om die reden is de hoekige en bochtige structuur nog enigszins te herkennen. Die hoeken dienden om impact van exploderende bommen en handgranaten in de loopgraven te verminderen. Midden in de structuur moet nog een cirkelvormig platform staan dat mogelijk diende om luchtafweergeschut op te stellen en er zijn nog wat grote gegraven cirkels maar dat alles is moeilijk om nog te zien. Er moet ook nog een ondergrondse schuilplaats zijn maar die is onvindbaar afgesloten en wordt nergens voor gebruikt wat een beetje jammer is in de tijd dat zulke plekken worden herbestemd als overwinteringsplaats voor vleermuizen.
De totale omvang is groter en ingewikkelder dan je zo zou denken, de lengte van de loopgraaf is 150 m. en de diepte moet oorspronkelijk 1,80m geweest zijn. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de helling nog niet volledig bebost en hadden de soldaten zicht op Schaffen. Naar aanleiding van de 100-jarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog in 2014 werd enig archeologisch onderzoek verricht en de beboste zone rond de loopgraaf gekapt om ze beter zichtbaar te maken. Bij die gelegenheid werden ook twee zichtassen vanuit de loopgraaf op de omgeving opengemaakt: op de zuidwestelijke flank van de heuvelrug werd het zicht op de Zwartwaterhoeve gecreëerd en in zuidoostelijke richting is de zichtas op Schaffen vrijgemaakt.
Diest -Dassenaarde – vanuit de vallei van het Zwart Water kijk je over het Bohuis op de bosrand van de Asdonk
Uit het erfgoeddossier
maak ik op dat de loopgraven wel als erfgoed beschouwd worden maar officieel
niet als monument beschermd zijn. Er staat een infobordje bij maar ik denk dat
het in dit geval beter zou zijn om het geheel ook een beetje te restaureren en
onderhouden om ze op termijn te behouden, al was het maar door periodiek de
bladeren, ander natuurresten en menselijk afval er uit te halen want zoals het
er nu bijligt is het nauwelijks meer herkenbaar. Vanuit de lucht zie je er in
elk geval niets meer van. Om de vorm te laten zien heb ik aan de afbeeldingen
de plattegrond uit het erfgoeddossier toegevoegd.
Natuurboerderij het Bolhuis is het centrale punt in het natuurgebied. De privé-bioboerderij van Kurt Sannen en zijn gezin vervult een belangrijke rol bij het beheer en de dieren die je ziet grazen worden hier in de winter op stal gehouden als dat nodig is. Op de Ferrariskaart van 1777 zie je dat er in die tijd nog praktisch geen bebouwing was in de vallei en is er van het Bolhuis ook niets te zien maar hij moet er dan toch al geweest zijn want volgens de archeologen stamt hij uit de late middeleeuwen. Ik zie de hoeve samen met het kapelleke voor de eerste keer overduidelijk op de kaart Vandermaelen van 1845. Het is een typische Kempense langgevelhoeve met funderingen van streekeigen ijzerzandsteen met muren die tot het einde van de 19de eeuw volledig uit leem bestonden. Sindsdien is er baksteen tegenop gebouwd en kan je alleen binnen nog enkele overblijfselen van de lemen muren zien. Als je er meer over wil weten kijk je maar eens op de Bolhuis-website.
Diest – Dassenaarde – het Bolhuis
Over de afkomst van de naam heerst
enige geheimzinnigheid maar volgens mij heeft het alles te maken met de term
‘bolwerk’ of versterking tegen vijandelijke aanvallen. Zoals overal in
grensgebied was het hier in de oude tijd dikwijls nogal onveilig en moesten de
boeren zichzelf en hun vee proberen te beschermen. In de omgeving vind je de
Waelenhoeve wat wijst op omwalling en de Schanshoeve. Er was ook hoeve de Mot
maar die is niet tot in onze tijd geraakt. In de vallei zijn in en sinds de
80jarige oorlog een aantal verschansingen of schansen aangelegd waarvan de Schans
van Dassenaarde vlak langs het Bolhuis liep en in het veld zou je er nog
overblijfselen van moeten kunnen zien van bij het infobord dat Natuurpunt er
bij geplaatst heeft. Op een luchtfoto zie de contouren van de schans heel
duidelijk. Een archeologische nota uit 2016 (ter gelegenheid van geplande
infrastructuurwerken nabij de Klappijstraat) bespreekt de schansen tamelijk
uitvoerig maar vermeldt de precieze plek niet.
Maar op de kaart Vandermaelen zie je
de Dassenaarde-schans zeer duidelijk staan als een met palissaden of wallen
afgezet klein perceel waarbinnen in tijd van nood het vee kon worden
bijeengedreven. Op diezelfde kaart zie je nog zo’n constructie een beetje
verder naar het oosten met de naam Schans Maison de Campagne. Bij opgravingen
zijn vondsten gedaan zoals houten palen, vermoedelijk voor een brugje en
geldmunten uit die tijd.
Diest – Dassenaarde – vanuit de vallei van het Zwart Water kijk je op de bosrand van de Asdonk en op de schans
Sinds Ferraris is de streek lang
opmerkelijk onbewoond gebleven maar op de kaart van nu en op het terrein zie en
hoor je de bewoonde wereld toch wel oprukken, vooral vanuit het noordelijke
Engsbergen (met een opvallende concentratie in het Prinsenbos) en het aan de
westkant gelegen Molenstede. In het zuidoosten heeft aan de Rodestraat het
vliegveld van Schaffen een flink deel van de natuur opgeslokt. Aan de
Klappijstraat juist ten zuiden van het reservaat van Natuurpunt toont de kaart
nog niet zoveel huizen maar vanuit de weiden zie ik er toch heel wat staan
waarvan veel nieuwbouw van heel recente datum. Zo te zien is in de komende
jaren de grootste bouwdruk te verwachten vanuit Engsbergen en ik lees dat het
daarbij vooral gaat om villa’s van rijkere mensen die rustig willen wonen in
deze bosrijke streek. Tot nu gaan drukke autowegen zoals de N127 Turnhoutsebaan
en de N174 er omheen.
Uit de literatuur begrijp ik dat door
het zanderige en dikwijls erg natte karakter van de bodem het gebied niet van
aard was om massaal mensen aan te trekken en dat de gronden in het verleden tot
in de jaren vijftig van de vorige eeuw vooral gebruikt werden als weides en
hooilanden, of kleine akkertjes op ontgonnen drogere heidevelden waarbij de
nabij gelegen Abdij van Averbode ook een belangrijke rol speelde voor de
visvangst in de vele vennen waarvan er nu nog slechts enkele over zijn. Toch
hebben archeologen op de hogere gedeelten vondsten (grafvelden) gedaan uit het
stenen tijdperk, de latere metaaltijden en nederzettingsresten uit de vroege
middeleeuwen.
Diest – Dassenaarde – zicht op de vallei vanuit het Bolhuiskapelletjelletje op de Asdonk
De Romeinen gebruikten de Asdonk als
tolpost en die werd tot in de 11de eeuw overgenomen door ridders in
de tijd dat de Karolingische hofmeiers hierlangs reisden. Die ridders werden
ook aangetrokken door de vele drinkwaterbronnen in dit gebied. Rond 1300
proberen Diestse aristocraten op de hellingen wijn te verbouwen maar die poging
wordt in 1500 gestaakt wegens de tegenwerking van de natuur maar ik denk ook
vanwege het onveilige karakter van deze natuurlijke grens tussen de elkaar niet
goed gezinde Hertog van Brabant, de Graven van Loon en het Prinsbisdom Luik en
later het begin van 80jarige oorlog.
In 1499 komt Diest samen met de
Asdonk in het bezit van Graaf Engelbrecht II van Nassau en dat zal zo blijven
tot het einde van de 18de eeuw. Het domein, in de omgeving van de
Dassenberg, heet nog steeds Prinsenbos. Op de Ferrariskaart van 1777 is het
aangeduid als een uitgestrekt gebied met
bossen, natte en droge heide, weiden, hooilanden en vennen met hier en daar
brede dreven beplant met eiken of beuken, met tussenliggende akkers.
Het ontginningsproces komt echt op
gang met Arnold Cox die in 1753 zo’n 80 hectare van het gebied opkoopt aan de
kant van de Brabantse Hoek op de grens met Limburg. Cox was drossaard van
Diest, stammend uit een aanzienlijk Maaslands geslacht.
Zijn nakomelingen, de familie van den
Hove, de huidige eigenaars, stammen van hem af.
Diest – Dassenaarde Groot Asdonk – het landhuis met hoeve
Op die hoek (aan de oostkant) staat een kasteeltje met de naam Groot-Asdonk. Het werd in 1760 gebouwd als hoeve en in het begin van de 19de eeuw vergroot tot ‘huis van plaisantie’ (een buitenhuis).
Tussen 1806 en 1810 werd door Guillaume-François van
den Hove om het landhuis
op een oude rechthoekige kleiwinning een park in Engels-Chinese landschapsstijl
van 6 ha aangelegd, een “verrukkelijk labyrint van eilandjes, landtongen,
kanaaltjes, heuveltjes, uitbundig slingerende paden tussen bemoste walletjes,
rododendronmassieven en enkele zeldzame soorten eik”. Op de NGI-kaart van 1939
zie je het ‘Engels Hof’ in volle glorie. Op die kaart zie je ook de rij
imposante zomereiken die op de dreef tussen het gebouw en het park de grens
markeren tussen de huidige provincies (Vlaams-) Brabant en Limburg en die zo
oud kunnen zijn als de kasteelhoeve.
In het erfgoeddossier vind je een
uitgebreide beschrijving van de gebouwen en het park waarbij gezegd wordt dat
de meeste versieringen er niet meer zijn maar dat er wel een aantal bijzondere
bomen staan. Het kasteelterrein en het park zijn niet afgesloten en dankzij een
vriendelijke bezoeker kwam ik er achter dat de centrale dreef vrij
toegankelijk. Maar als privéwoning lokt
het niet om er zomaar rond te wandelen en het Engels Hof zelf is wel verboden
toegang. Vanaf de Asdonkstraat valt op dat de vijvers zowat helemaal droog
liggen maar wat de reden daarvan is heb ik nog niet kunnen achterhalen. Het
park is nu meer een aan zichzelf overgelaten bos dan een lusttuin. Het
omliggende domein is aan de Limburgse kant (het noorden) grotendeels verkaveld
maar aan de kant van Brabant (het zuiden) bijna helemaal openbaar natuurgebied
geworden. Aan de Asdonkstraat staat een klein AVM kapelletje dat bekend is als
afspraakplaats voor verliefden.
Diest – Dassenaarde – Asdonkstraat ter hoogte van kasteeldomein Groot Asdonk – Maria kapelletje
Dankzij vriendelijke voorbijgangers
weet ik ondertussen dat de dreef van oude eiken op de bovengenoemde grens wel
degelijk publiek toegankelijk is. Het landhuis is wat minder groot dan in mijn
verbeelding maar het is wel een heel mooi gebouw om in te wonen denk ik. Ik
hoor dat het pas weer onlangs bewoond is na een periode van leegstand en dat de
nieuwe bewoners, het echtpaar Norbert Van Den Hove D’Ertsenryck nog altijd telgen
van dezelfde familie zijn als in het verleden.
Het park ligt aan de andere kant van
een bruggetje waarop met grote letters ‘privé-bezit – verboden toegang’ staat.
Dat er geen tempeltje meer is had ik al gelezen. Rododendrons zijn nog wel te
zien en ik neem aan dat de bijzondere bomen uit het erfgoeddossier zoals Rode
Beuk, Amberboom, Tulpenboom, Weymouthden, Corsicaanse den, Levensboom,
Zilveresdoorn en verschillende soorten eiken er ook nog staan maar tussen de
wildernis kan ik ze niet onderscheiden. Langs de Eikendreef met twee rijen
bomen aan beide kanten zijn veel van de eiken al gesneuveld want er staan veel
beuken tussen en enkele volwassen Hollandse lindes. Aan het landhuis zelf staan
de zomereiken nog wel heel mooi formidabel overeind. In enkele van de vijvers in
de omgeving van het landhuis staat nog een beetje water maar blijkbaar is het
peil al decennia lang dramatisch laag. Of er plannen zijn om dit stukje erfgoed
op een of andere manier te herwaarderen weet ik niet. Maar met de ervaring in
het kasteeldomein van Meldert (bij Hoegaarden) is er misschien voor Natuurpunt
wel een uitdaging om er iets moois van te maken.
Dassenaarde Groot-Asdonk – het Engels Hof – NGI-kaart 1939
De hoeve die tegen het landhuis aan
staat is altijd bewoond gebleven en was tot voor kort ook nog een echte
boerderij. Ik heb begrepen dat hij binnenkort ook mooi gerestaureerd zal worden
door het echtpaar dat er nu de eigenaar van is.
De onvoorbereide bezoeker geeft er
zich best rekenschap van dat de grens die je hier oversteekt tegenwoordig wel heel
vreedzaam is maar een beetje verwarrend. De Asdonkstraat ligt hier dus op het
grondgebied van Engsbergen/Tessenderloo en even niet meer op dat van
Diest/Molenstede en als je GPS dat niet weet sta je misschien wel op de
verkeerde plek. Zo erg is dat niet want het bos is hier heel erg mooi en groot
en met de kaart in de hand kan je er de hele dag op verkenning.
Ten noorden van de Asdonkstraat is
alles verkaveld maar aan de zuidkant sta je midden in het topnatuurgebied. Ik
lees dat het beheer hiervan in handen is van de Vlaamse overheid, dus van het
Agentschap voor Bos en Natuur (ANB) maar uit infoborden die hier en daar staan
begrijp ik dat delen ervan door Natuurpunt beheerd worden. Aan eiken bij het
Engels Hof hangt een NP-bord ‘niet storen – niet betreden’ en op een hoek lijkt
Natuurpunt aan het werk te zijn in en aan een droge parkgracht. Aan de straat
hangt een bord “verboden jacht” dus jagers zul je hier niet tegenkomen (hoop
ik). Hier gaat de tocht langs grote weiden en hooilanden met paarden, schapen
en een enkele koe. Aan het einde van de Asdonkstraat ga je onder een
hoogspanningskabel door en kom je aan het Goor bij de Kiewithoeve (niet te
verwarren met de veel verder naar het oosten gelegen Kievithoeve aan de
Meilrijk).
Op de website lees ik dat de
gerestaureerde hofstee dateert van 1922 en vroeger een manege herbergde.
Sindsdien is de hoeve omgebouwd tot een brasserie-restaurant. In de winter kom je weinig volk tegen maar in
de zomer is het vast heel druk. Toch denk ik dat er nog hoeve-activiteiten zijn
maar misschien horen die wel bij de er vlak achter gelegen Hoeve Het Goor.
Diest Dassenaarde-Asdonk – de Kiewithoeve
Of Kiewit een plaatselijke benoeming
is van Kievit weet ik niet maar het uitgestrekte weidelandschap met houtkanten
rond de hoeve is wel typisch voor deze vogels. In elk geval is dit een ideale
plek om deze kant van Dassenaarde/Groot-Asdonk te verkennen. Rond en ten westen
van de hoeve zie ik op de kaart nog een heel aantal plekken met boeiende namen
zoals de Prinsendreef, (Goor)loop, Huffelkensbeek en Bottesvijver. Op het
terrein heb ik wat moeite om de waterlopen te benoemen want zowat alle
weilanden zijn omgeven door greppels of diepe ferm geruimde grachten waarin het
weinige water dat er in staat wel lijkt af te stromen naar het zuiden richting
Grote Beek en Zwart Water. Op weg vanuit de Prinsendreef naar de Bottesvijver
kom ik langs enkele grote heidevelden die kennelijk beheerd worden door het ANB
want alleen met grote machines kan je daar zo’n gemillimeterde fantasieloze
vlakte van maken, een echt heidegazon goed om er de golfsport op te
beoefenen. Maar een jaar later piepen de
jonge berken er al weer doorheen. Ik hou van groepjes berken in een heideveld
en een leuk stel schapen. We zijn in Diest en de prins van de Prinsendreef
verwijst voor een keer niet naar de Prins de Merode maar naar Prins Willem van
Oranje. Op enkele plaatsen kom je ook nog gebouwtjes tegen die ooit hoevetjes
waren maar nu als woning of buitenverblijf dienen. Een lezer wijst er op dat er
een probleem van zonevreemdheid en bouwen-zonder-vergunning is in het gebied en
blijkbaar is dit vooral het geval ten zuiden van de vallei aan de kant van
Schaffen.
Diest – Dassenaarde Asdonk – heidebeheer door het ANB
De Huffelkensbeek tussen de
Kiewithoeve en het Bolhuis heb ik wel kunnnen vinden maar met de Bottesvijver
had ik wat meer moeilijkheden. Het grote ven juist ten zuiden van de
Asdonkstraat is bij nader inzien meer een ondergelopen weiland dan een echte
vijver. De naam ‘Botte’ komt kennelijk in de streek wel voor maar meer heb ik
daarover nog niet kunnen vinden. De vijver met die naam zie ik op de Kaart
Vandermaelen van 1846 en die van Popp van 1842 juist ten noorden van de
Asdonkstraat en dan staat er duidelijk nog water in. Op de kaarten staan iets
naar het westen ook nog de Witte vijver en de Eendevijver aangegeven maar veel
water lijkt daar dan al niet meer te zijn. Aan deze vijvers herinneren nu
alleen nog de namen ‘Witte Weyerstraat’ en ‘Eendewyer’ Voetweg 164. Voetweg 135
Bottes Vijver – die men dus beter Bottes Weyer had genoemd – loopt tussen de
vroegere Witte Vijver en de verdwenen Bottesvijver door. De dijkstructuren die
je hier ziet zijn blijkbaar niet van de vroegere vijver maar een overblijfsel
van het laatste Molensteedse zandduin, de zogenaamde ‘zandberg’ van Molenstede’
dat einde jaren zestig afgegraven is ten koste van een grote kolonie zwaluwen
in de hoge zandwand.
Tussen de bomen verscholen staat ook
een mooi huis maar dat komt pas voor op de topografische kaart van 1969. De
vlonderpaden herinneren de bezoeker er aan dat de ondergrond hier dus nog wel
steeds nat en drassig is. Het erfgoeddossier vertelt dat de vijvers en vennen
aan deze kant op de heuvelachtige flank van de vallei in het verleden veelal
eigendom waren van de Abdij van Averbode en in de natte heide werden gegraven
en ingericht voor de visvangst omdat de abdij “die omwille van de door de kerk
voorgeschreven visdagen veel vis consumeerde”.
Diest – Dassenaarde – dit is dus niet de Bottes vijver maar een ondergelopen heideveld met schapen
In de 19de eeuw verdwenen
ze ten voordele van de landbouw of werden opgevuld. Het huidige natuurbeheer
waarbij Natuurpunt de traditionele hooilanden en heidevelden met maaien en
nabegrazing met schapen in stand houdt draagt bij tot de capaciteit van de
vallei om water vast te houden en dat is wel belangrijk om de huizen in de
omgeving te vrijwaren. Waar er in dit
natte broekgebied populieren stonden zijn die weggehaald en worden de
oorspronkelijke bosjes van zwarte elzen hersteld. Op een infobord aan de
Asdonkstraat lees ik dat je op de natte plekken allerlei zeldzaam geworden
waterplanten aantreft zoals drijvende waterweegbree, waterlepeltje, kikkerbeet
en waterviolier maar daarvoor zal ik in het voorjaar moeten terugkomen.
Tot slot zoom ik even in op het beheer
van Natuurpunt Diest in hun natuurgebied. In april 2002 wordt het voor de eerst
erkend als ‘natuurreservaat E-250 Dassenaarde’ voor een oppervlakte van zo’n 30
ha, twee jaar later wordt nog eens zo’n 10 ha erkend en begin 2018 volgt
opnieuw een aanvraag tot uitbreiding maar hoe het daar mee staat weet ik niet
precies. Uit de folder begrijp ik dat de afdeling nu zo’n 60 ha in beheer heeft.
In het gebied treft de bezoeker een hele reeks infoborden aan en wat het beheer
betreft vat ik even kort samen wat ze er zelf over zeggen: in de vochtige venige broekdelen worden de
hooilanden met houtkanten van Zwarte els en Zomereik hersteld.
Diest – Dassenaarde – Natuurpunt Diest legt een heideschraal grasland aan
Dat betekent dat de recente
populierenaanplantingen plaats moeten maken opdat de dotterbloemen opnieuw
kunnen groeien en bloeien. Het vergroten van de mogelijkheden om in de bodem
water vast te houden is een absolute prioriteit. Poelen en greppels worden zo
zuiver mogelijk gehouden. Op de drogere zandgronden worden de heide ook weer
opengemaakt om meer licht te krijgen en de natuurlijke eiken-berkenbosjes
hersteld. Tenminste één soortenarm bos is omgevormd tot een schraalgrasland met
soorten zoals struikheide, bosbes, schapenzuring, brem, vogelpootje en
zandblauwtje. Rond de open plekken worden brede houtkanten van inheemse
struiken en bomen aangelegd en een oude meidoornhaag hersteld zodat deze
opnieuw kan dienen als veekering. Oude zomereiken worden behouden maar
Amerikaanse eiken worden geleidelijk verwijderd. Amerikaanse vogelkers wordt
bestreden. Het maaibeheer mikt op alle gronden op verschraling van de bodem en
om die reden zie je ook veel schapen. Om al die planten en bijbehorende dieren te
zien moet ik het voorjaar terugkomen denk ik. De winter is de tijd voor de
grote werken en een daarvan is van heel recente datum: sinds vorig weekend is
tijdens de ‘dag van de natuur’ met een menigte van enthousiaste vrijwilligers
een perceel gemengd bos met Zwarte Elzen, Berk, Zomereik, Grauwe Abeel en
Es van minstens 1625 bomen vlak bij de
beek aangeplant. Deze aanplant kon volgen na de voltooiing van een groot
opgezet ruimingsprogramma om de beek weer proper te maken. Het heeft de naam meegekregen van
‘Twee-bekenbos’ omdat het gelegen is aan de samenvloeing waar de Grote en de
Kleine beek zich verenigen tot het Zwart Water. Met deze hoopvolle
bebossingsactie sluit ik deze eerste verkenningsreeks over het natuurgebied
Dassenaarde/Groot Asdonk af maar ik ga er zeker nog terugkomen. Met dank aan
Natuurpunt Diest voor alle hulp bij deze reportage!
Diest – Dassenaarde – rond het Bolhuis – zin in een ezeltocht?
Trefwoorden: diest, dassenaarde, asdonk, natuurpunt, natuurgebied, natuurreservaat, erfgoed, geschiedenis, kiewit, loopgraven, bolhuis, zwart water, vallei van de drie beken, hageland, van den hove
De Hazeberg (of Hazenberg op de kaarten) in het dorpje Opvelp (deel van
Bierbeek). Daar moet je heen als je wilt genieten van de mooiste uitzichten op
de wijde omgeving van de bovenloop van de Velpe en de Mollendaalbeek. Je bent
hier op een hoogte van 100 meter boven de zeespiegel op de noordrand van het
plateau van Beauvechain. Het Remmelenbos met radiomast er vlak naast ligt nog 5
meter hoger en dan volgen op het plateau het Champ de Beaumont en het Champ
d’Onsom. In de verte lonkt in zowat een rechte lijn over de kerktoren van
Opvelp aan de Neervelpsestraat de
watertoren van Bierbeek met zijn beroemde wereldbol. Veel verder naar rechts schemert achter het
Bois de Peer (Perrebos) de bosrand van het Meerdaalwoud die ongeveer op
dezelfde hoogte ligt. Onder je kijk je bijna door de dakramen van de
gemoderniseerde monumentale vierkantshoeve het Berkenhof en op de mooie paarden
in de weide daaronder. Het veel respectvoller gerestaureerde Jezuïtenhof in de
dorpskern van Opvelp kan je van hier juist niet zien. In het najaar zijn op een
mooie zaterdag de akkers in de omgeving vervuld van geknal en
echte-mannen-gebrul. Kennelijk wordt er gejaagd op de ondertussen erg schaars
geworden hazen waaraan de berg misschien zijn naam te danken heeft. Het zou ook
kunnen dat de naam verwijst naar het woord ‘hezi’ of ‘hési’, een Oudfrans woord
dat verwant is aan het Oudnederlandse woord ‘hees’. Dan kom je uit bij
‘heester’ ofwel struik of struikgewas en kan je besluiten dat in de tijd van
het hertogdom Brabant in de middeleeuwen de Hazeberg begroeid was met lage
struiken of bomen die het moeten hebben van een beetje droge grond.
Wat dat betreft is er sinds die oude tijd dan niet erg veel veranderd op
deze plek want in de holle weg boven de Hazeberg staat het vol struiken en ook
de weiden op de berg zijn omzoomd met struikgewas. Daar zijn veel rozen bij
maar ook andere stekelige soorten die misschien wel eeuwen lang moesten dienen
om het grazende vee binnen de perken te houden. Sinds de pony’s van Natuurpunt
op de weide staan hebben de beheerders toch maar wat eigentijdse afrastering
gezet.
Het natuurgebiedje is niet zo heel groot, twee grasgroene hellingen met aan de bovenkant een holle weg, samen goed voor zo’n zes (?) ha topnatuur. Ik lees dat in de oude tijd de helling een zogenoemde ‘gemene weide’ was, dat wil zeggen dat de dorpelingen hier hun dieren vrij konden laten grazen. Sinds het begin van de jaren 90 wordt de berg beheerd door de afdeling Velpe-Mene van Natuurpunt en dat kan je er goed aan zien. Geologisch sta je hier bovenop een zanderige en kalkachtige top van een duin aan de rand van een inham of rivierdelta (de ‘oer’-Train, zie het boek ‘Miradal’) aan een oeroude zee. De lagen leemstof die de Noordenwind er in de laatste ijstijd door de noordenwind bovenop gelegd heeft zijn doorheen de tijd naar beneden gespoeld naar de akkers en dat merk je wel goed op het glibberige pad vanuit Opvelp. Het is hier droog en omdat er door de eeuwen heen ook nooit gemest is, bleef het grasland arm aan stikstof en fosfor
Opvelp (Bierbeek) – Hazenberg – Dassenburcht onder bescherming van Natuurpunt
Dat betekent dat er heel wat soorten planten en struiken willen groeien
typisch zijn voor dit soort bodem of die je op andere plaatsen niet meer zal
vinden zoals gewone ereprijs, kleine bevernel, vogelmelk, biggekruid,
duizendguldenkruid, agrimonie, aardaker, knooppkruid, echt walstro, rapunzel en
grasklokje. Om de mooie kleuren te zien en de vele vlinders te bekijken moet je
hier in de lente en de zomer komen. Zangvogels zoals de Geelgors voelen zich in
dit landschap thuis. In het herfstseizoen hangt er hier en daar nog een roos
tussen de dorens en staan er alleen nog maar enkele gele bloempjes en zowaar
een blauwe korenbloem op de veldweg (de ‘Moordenaarsweg’). Het stalletje voor
de pony’s staat leeg want de dieren staan een eind verder op de tweede weide.
Hier wordt niet gejaagd dus hazen zijn hier vast nog wel. In de holle weg zijn
grote holen voor de vossen en er is zowaar ook een echte dassenburcht. Een
beetje verder staat een plukje eikvaren en daarna stuit je zowaar op een echte
ratelpopulier. Toch is het reservaat bij kenners het meest beroemd om zijn
‘wasplaten’ en daarvoor moet je er juist in het najaar zijn hoewel november al
een beetje laat is.
Wasplaten op de heling van de Hazenberg in Opvelp (Bierbeek). Natuurpunt
is terecht fier op de wasplaten die groeien in sommige van de graslanden die de
organisatie in beheer heeft. Wasplaten (Hygrocybe) zijn heel kleine
plaatzwammetjes en groeien alleen maar op voedselarme (schrale) weiden die
nooit worden omgeploegd of op een andere manier verstoord door bemesting anders
dan door de natuurlijke mest van de enkele dieren die nodig zijn om na het
hooien het gras zo kort mogelijk te houden.
Opvelp – Hollewegenwandeling – Hazenberg – zwam – wasplaatje in november
Er is lang gedacht dat ze vooral dienen om dode grasresten en oude humus
op te ruimen maar uit recent onderzoek blijkt dat ze mogelijk ook in symbiose
leven met mossen en/of kruiden. Natuurliefhebbers beschouwen wasplaatjes als de
‘orchideeën’ onder de paddenstoelen en dat heeft er vooral mee te maken dat ze
op zich niet zo heel zeldzaam zouden moeten zijn maar dat bij ons in Vlaanderen
ze nauwelijks meer kunnen voorkomen vanwege de intensieve landbouw en veeteelt
in onze streken waar hun natuurlijk milieu al eeuwen lang afgebroken
wordt. Er zijn in Vlaanderen 39 soorten wasplaten
bekend en daarvan staan er slechts 6 niet op de Rode Lijst. Ze houden wel van
kalkachtige grond hoewel er blijkbaar ook zuurminnende soorten zijn. Het goede
nieuws is dat je ze ook in je gazon of paarden (of schapen/geiten) weide kan
krijgen als je dat op de juiste manier onderhoudt (dus niet betreedt, mest of
sproeit en absoluut het mos laat staan). Wasplaten kunnen goed tegen de kou
maar slecht tegen uitdroging. Om die reden zie je ze pas aan het einde van de
herfst tussen oktober tot eind december. Een paar nachten lichte vorst kunnen
ze wel verdragen. Ze zijn heel klein en groeien laag tegen de grond verborgen
tussen het gras maar je herkent ze aan hun felle gele, rode of oranje kleur
(hoewel er ook minder opvallende soorten zijn) en hun vettig of kleverig
uiterlijk. In het Engels worden ze ‘waxcaps’ genoemd vanwege hun wasachtig
uiterlijk. Op de Hazenberg moet ik er altijd erg naar zoeken maar als ik er dan
enkele opmerk, zie ik ze plotseling overal in het rond staan en dat is best
spannend. Om ze te fotograferen is dan
weer een heel ander paar mouwen en om ze per soort te benoemen begin ik zelfs
niet aan, dat laat ik aan de specialisten over.
Op de Hazenberg komen zeker vijf soorten voor waarmee dit gebiedje
officieel beschouwd wordt als een ‘wasplatengrasland’. Naast het
papegaaizwammetje kom je zeker ook de zwartwordende wasplaat, het
sneeuwzwammetje, de gele wasplaat en de weidewassplaat voor. Op de Hazenberg
komen ook enkele andere unieke soorten zwammen voor zoals aardtongen en
knotszwammen.
De Hazenberg in Opvelp (Bierbeek). Een lezer reageert op in een eerdere
bijdrage over de Hazenberg dat de berg vol staat met bramen en dat ‘ik daar ook
maar eens een foto van moet maken’. Dankzij het zorgvuldig beheer van
Natuurpunt heb ik in het reservaat veel minder bramen gezien dan bijna overal
elders in Vlaanderen’s overbemeste natuur dus ik denk dat hij zich van plaats
vergist. Bovendien werkt Natuurpunt heel hard om de bramen in toom te houden.
Dit is hard en ondankbaar werk en helpende handen zijn steeds welkom.
Toch is het wel zo dat de holle weg aan de bovenkant grenst aan een
akker van een niet-biologische boer die het kennelijk niet al te nauw neemt met
natuurbehoud want hij gooit zijn gewasresten over de rand op de helling die van
Natuurpunt is en dat is niet zo best voor de plaatselijke natuurwaarden
(veroorzaakt bramen en brandnetels en het is ook lelijk). Anderzijds is er wel
een brede groene rand tussen de akker en de helling dus dat is dan weer goed
nieuws. In elk geval heb ik op die helling toch naast eikvaren ook dalkruid
gezien dus zo slecht is het daar nog niet gesteld. Naast wasplaatjes kom je op
de Hazenberg ook gele zwammetjes tegen die met rechtopstaande stengels recht
uit de grond omhoogkomen en geen hoed hebben. Dit zijn gele knotszwammen (Clavulinopsis
helveola).
Opvelp (Bierbeek) – Hazenberg – geen wasplaatje – Gele knotszwam
Ze zijn typisch voor dit soort mosachtige schrale graslanden en om die
reden ook zeldzaam. Ze lijken wel wat op
koraalzwammen, vooral op het ‘Kleverig koraalzwammetje’ (Calocera viscosa)
maar die tref je vooral aan op sterk vermolmde stronken en stammen van
naaldbomen en die zijn er hier niet. Ik heb ze niet gezien maar op de Hazenberg
zouden ook nog ‘aardtongen’ (meest voorkomend geslacht: Geoglossum)
kunnen voorkomen. Die lijken wel op knotszwammen maar ze zijn nooit geel,
eerder bruinzwart of groen. In de holle weg kwam ik op de stam van een van de
vele vlierstruiken ook nog een zeldzame zwarte trilzwam (Exidia nigricans)
tegen. Daarmee sluit ik deze verkenningstocht af. Jammer genoeg stuit het pad
bovenlangs de Hazenberg aan het einde op borden verboden toegang. Het pad zelf
gaat gewoon verder maar de privé-eigenaars (van de akker en van het bos) willen
blijkbaar niet dat wandelaars enkele tientallen meters verder stappen langs de
bosrand naar de volgende openbare veldweg om de volledige luswandeling vol te
maken. In vind dat die houding niet meer past in onze tijd waar mensen nood hebben
aan voetwegen en natuurbeleving.
Het Kastanjebos van Natuurpunt ligt
tussen (een beetje boven) Herent en Veltem-Beisem en om het te verkennen kun je
je fiets of auto kwijt op de kleine ingangsparking aan de Lipselaan die er
dwars doorheen loopt. Het is een heel mooi niet zo heel groot bos (iets minder
dan 50 hectares) en je trekt best watervast schoeisel aan want nat en vochtig
is het hier altijd, zeker in de herfst en winter. In het bos ontspringt de Lipsebeek
die langs de noordkant richting Tildonk meandert. Vroeger moet het hier nog
veel natter geweest zijn maar sinds hier in 1968 een drinkwaterwinning
gevestigd werd is de waterspiegel met meer dan een meter gezakt en dat
betekende het einde van het kalkrijke kwelwater.
De naam is een mysterie want er zijn
veel soorten bomen maar nauwelijks kastanjes. Op de Villaretkaart van 1745 heet
het ‘Bois de L’Enfer’. Op de Ferrariskaart van 1778 wordt naast Castanienbosch ook
gesproken over ‘Speckbosch’ en het is hier en daar inderdaad spekglad. In die
tijd was het bos wel een flink stuk groter.
Het Kastanjebos valt onder de
Europese topnatuurregelgeving Natura 2000 en dat is zeker terecht sinds
Natuurpunt het beheer in handen heeft. Aan de drainagegrachten kan je zien dat
in het verleden hier veel pogingen zijn gedaan om aan economisch bosbeheer te
doen en nog voor de laatste keer na de Tweede Wereldoorlog door de aanplant van
goedkope en snelgroeiende Canada-populieren. Er staan er nog wel veel maar ze
zijn kennelijk op hun einde want de omgevallen exemplaren liggen overal in het
rond.
Herent – Kastanjebos
De exploitatie is vervangen door
natuur ‘nulbeheer’ en overal ligt en staat stervend en dood hout in het rond
bedekt met mossen en zwammen. Daartussen groeien nieuwe bomen van allerlei
soorten en die worden ook al flink groot. Blijkbaar hebben de beheerders er
voor gekozen om de populieren niet weg te halen maar ze aan de natuur terug te
geven terwijl het nieuwe bos zich spontaan ontplooit. Ik hou heel erg van deze
manier om de fouten van historisch bosbeheer te herstellen en ik denk dat het
ook heel goed is voor de biodiversiteit, ook al omdat het zorgt voor
stabiliteit in de natuurontwikkeling.
Rond het bos liggen mooi gemaaide
hooilanden, grotendeels maar niet
allemaal in handen van Natuurpunt. In het bos wandel je op je gemak hoewel er
erg weinig paden zijn. Daarbuiten vind ik de mogelijkheden beperkt omdat de
bewoonde wereld (huizen, wegen) zich ferm opdringt hoewel er toch minder
nieuwbouw gezet is dan ik enkele jaren geleden verwachtte vanwege de
verkavelingsborden in de omgeving. Ik denk wel dat je naar het westen zowat
autoloos naar de buren in de Groene Vallei kan stappen in het Silsombos maar
naar de Molenbeekvallei zie ik onvoldoende voetwegen. Aan de oostkant stuit je
onverbiddellijk op de Mechelsesteenweg.
Herent – Kastanjebos – fietspad tussen Veltem en Buken
Je kan wel heel mooi langs smalle en groen omrande
trage wegen tot aan de steenweg, daar over steken dan bijvoorbeeld naar bioboerderij
De Wakkere Akker of naar Bertembos.
Wie van stilte houdt moet wel
voorbereid zijn op de zeer laag overkomende vliegtuigen die naar het nabije
Zaventem afdalen.
De weg om als natuurorganisatie zoals
Natuurpunt een waardenvol natuurgebied te kunnen beschermen met behulp van het
‘statuut van erkend natuurreservaat’ loopt niet over rozen. Het juiste jaartal
vind ik niet direct maar in de jaren 90 (ik vermoed in 1995) krijgt het bos
voor de eerste keer een officiële erkenning als natuurreservaat (het statuut
van erkend natuurreservaat nr. E-109 “ Kastanjebos “). Heel veel moet de lezer
zich daar niet bij voorstellen want in die tijd gaat het slechts om een oppervlakte
van iets minder dan 3,5 ha.
Op 30 januari 2002 komt er een eerste
uitbreiding waardoor de omvang van het reservaat ongeveer 29 ha wordt. In het
ministerieel besluit lees ik dat die erkenning loopt tot 8 november 2023.
Herent – Kastanjebos – wollige bundelzwam
Op 19 november 2013 keurt Vlaams
minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur Joke Schauvliege opnieuw een
uitbreidingsbesluit goed door aan het reservaat ‘een biologisch waardevol
gebied van 20 hectare dat in eigendom en beheer is van de vzw Natuurpunt’ toe
te voegen. In het advies van de Minaraad van 2010 lees ik dat de “uitbreiding van
het reservaatproject … belangrijk en gerechtvaardigd .. (is) ..door de aanwezigheid van Europees beschermde habitats, de
biologisch waardevolle vegetaties en de goede kansen op verdere natuurontwikkeling.
Het algemene streefbeeld dat met dit project beoogd wordt, lijkt congruent te
zijn met de feitelijke toestand en de natuurpotenties”. Op die potentiële
natuurontwikkeling en op het bijbehorende beheer kom ik nog terug (maar jammer
genoeg heb ik het beheerplan niet want dat lijkt niet openbaar te zijn). Of er op dit ogenblik nieuwe
aanvragen voor uitbreiding van het
reservaat in behandeling zijn heb ik niet kunnen vinden.
Om erkend te worden als
natuurreservaat moet er naast geduld, doorzettingsvermogen en veel
administratie wel voldaan worden aan alle mogelijke technische voorwaarden en is er een uitgebreid beheerplan
nodig.
Herent – Kastanjebos – knotwilgen in de herfstzon
Voordelen van die erkenning zijn het
recht op subsidies voor natuurbevorderende activiteiten maar – zeer belangrijk
– ook het recht op voorkoop als er in de omgeving percelen worden aangeboden. Zo
te zien zijn er nog wel gronden in de onmiddellijke omgeving die daarvoor in
aanmerking zouden kunnen komen. Naast opdringende bebouwing worden de
natuurwaarden in het bos sinds 1969 vooral bedreigd door verdroging vanwege de
grondwaterwinning in functie van de drinkwatervoorziening, zie hieronder.
Op oude kaarten zie je dat het
Kastanjebos in Herent van nature een moerasbos is. Op de Villaretkaart van 1745
heet het ‘Bois de L’Enfer’ en dat duidt er op dat het gevaarlijk was om er in
te gaan. Op de NGI-kaart van 1969 zijn grote delen ervan als moeras ingekleurd.
Op verkenning valt het op dat er nu nergens water te zien is. De
drainagegrachten van vroeger liggen droog en in de Lipsebeek kan je je voeten
ook niet nat maken. Is er sprake van verdroging door het oppompen van
grondwater voor de drinkwatervoorziening en zou het kunnen dat dit probleem
verergert met de verandering van het klimaat?
Herent – Kastanjebos – drinkwaterwinning verlaagt het grondwaterpeil
Sinds 1969 pompt de
Watergroep in het Kastanjebos grondwater op voor de drinkwatervoorziening in de
streek van Haacht. Sinds oktober 1988 beschikt de maatschappij over een
milieuvergunning om per dag 4.800 kubieke meter op te pompen aan een gemiddeld
jaardebiet van 1.752.000 kubieke meter per jaar. Daarvoor zijn 6 putten
geslagen in de ‘freatische’ ondergrond van Brusseliaans zand met een diepte van
30 tot 40 meter. Dat is veel water en het lijkt diep en veilig maar het wil
gewoon zeggen dat die massa niet van onder een waterondoordringende laag wordt
weggepompt en het dus in wezen gaat om een winning van oppervlaktewater.
Als gevolg daarvan is
in de loop van de jaren daardoor de
grondwaterspiegel al structureel gedaald met 1 meter. Omdat de vergunning begin
2019 verliep vroeg de maatschappij een hervergunning aan voor een jaardebiet
van 1.200.000 kubieke meter en 3.300 kubieke meter per dag met de mogelijkheid
in piekperiodes toch tot 4.800 kubieke meter per dag te mogen oppompen op
voorwaarde dat na zulke piekperiodes bij wijze van ‘milderende maatregel’ (waaronder
ook ‘monitoring’) een ‘rustperiode’ wordt ingelast waarin teruggekeerd wordt
naar 3.300 kubieke meter.
Herent – Kastanjebos – geen water in de Lipsebeek
Als ik het goed
begrijp is die vergunning ondertussen goedgekeurd en gaat het oppompen
onverminderd verder (hoewel ik begrijp dat de massa opgepompt water wel ver
blijft onder het maximaal vergunde debiet).
Een van de belangrijkste redenen dat Kastanjebos deel is van het Europese natuuurproject Natura 2000 en valt onder de Habitatrichtlijn is juist omdat het nog een van de weinige plekken in Vlaanderen is waar kalkrijk kwelwater naar boven komt waardoor zeer zeldzaam geworden plantensoorten zich hier nog kunnen handhaven. Nu dat kwelwater er niet meer is wordt de kalkvoorraad ook niet meer aangevuld en omdat de natuur zich altijd aanpast kan het niet anders dan dat op de duur het bos en de omringende hooilanden van karakter gaan veranderen waarbij ondanks het zorgvuldig en afgewogen natuurbeheer het aantal ‘banale’ planten zal toenemen ten opzichte van de zeldzame soorten.
Ik vermoed dat de
beheerders zich hier ernstig zorgen over maken maar ik vind nog geen studies in
de een of andere richting. Het blijft afwachten en ‘al bij al blijft het een
vochtig tot nat bos met de eigenschappen van een essen-eikenbos’. Vraag is
uiteraard ook wat de gevolgen kunnen zijn als de perioden van droogte als
gevolg van de klimaatverandering zich blijken te bestendigen.
Herent – Kastanjebos – mos in bloei
Het bos is in de erfgoed – landschapsatlas
van 2001 opgenomen als ‘ankerplaats’ die ‘aansluit bij de zogenaamde fossiele
Vlaamse vallei’. Over die vallei vertelde ik al iets in de bijdrage in deze
blog over het Hellebos in Kampenhout. Op
de kaart kan je de meanders nog zien als een groene slinger tussen het
Floordambos in het westen en het Kastanjebos in het oosten. Hier liep in het late Pleistoceen
meer dan 10.000 jaar geleden in de laatste ijstijd de brede bedding van de
woeste (Beneden/Zuidelijke) Dijle. De rivier sleet zich zo’n 10 meter diep door tientallen miljoenen oude horizontale
lagen van fijn zeezand, grof zand, grind en kalksteen. In de loop van de tijd
raakte de bedding verstopt door zijn eigen erosie aangevuld met aangewaaid leemstof
dat door de regen vanaf de helling werd aangevoerd.
Heel de streek is ferm volgebouwd
maar een deel van de valleibossen en velden is overgebleven en sindsdien
beschermd onder de Europese Habitatrichtlijn als onderdeel van het Natura 2000
project ‘Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem
(BE2400010) ofwel de ‘Groene Vallei’.
Van de hoogteverschillen zal je als
bezoeker niet veel zien denk ik. In het rond het bos gaan de hoogtelijnen
tussen 20 en 30 meter. In het zuiden kan je wel het veel hoger gelegen
Bertembos (tot op 90 meter) zien met de radiomast op 75 meter. Dat is de ‘steilrand’
die de overgang is tussen het heuvelachtige Brabants leemplateau en de vlakke
zandleemstreek van Laag België.
De bosbodem in het Kastanjebos bevat
dus veel zand en leem en is vooral in de winter en voorjaar erg drassig. Het bos
is een relict van het grote bosgebied, waarvan tot in de 19de eeuw ook het
Silsombos en het Kareelbos deel uitmaakten.
Herent – Kastanjebos – geef me de vijf (wollige bundelzwam?)
In de 19de eeuw is het versnipperd
doordat het middelste deel gerooid werd. Na 1900 werden aan de rand van de twee
delen bos nog percelen bos gerooid en omgezet in weiland of bebouwd. Dwars door
het bos loopt wel de erg drukke betonbaan tussen Winksele en Buken en een veel
minder druk baantje (geheel of gedeeltelijk fietspad) van Veltem naar Buken.
Rond het bos liggen akkers die
blijkbaar al van zeer oude datum zijn. Op de Ferrariskaart is er een ontginning
met de raadselachtige aanduiding ‘Cse Waelenhoeck’. Wie kan iets meer vertellen
over de Walen die hier gewoond en gewerkt hebben? Aan de oostkant ligt de
Sint-Benedictushoeve. Het landschap is erg afwisselend en het bos zelf is van
hoge bio-ecologische waarde omdat het al erg oud is. Het bos heeft – ook
vanwege de kalk en het zuivere water – een waardenvolle voorjaarsflora. In de
hooilanden kom je in het najaar de bloeiende herfsttijloos tegen.
In dit gebied beheert
Natuurpunt zowel een aantal bospercelen als een aantal ‘soortenrijke’ hooilanden.
Zoals overal in Vlaanderen stonden het natte bos en weiden enkele jaren geleden
nog vol met na de Tweede Wereldoorlog aangeplante populieren en hoewel je er in
het bos nog veel ziet staan zijn ze van de hooilanden weggehaald om plaats te
maken voor een rijke flora en fauna. Om de bloemenpracht op die hooilanden te
zien moet je het gebied uiteraard in het voorjaar en in de zomer bezoeken.
Herent – Kastanjebos – het woord is aan de kenners van paddenstoelen ….
Naast margrieten, zompvergeetmenietjes en boterbloemen komen dan ook pinksterbloemen, echte koekoeksbloemen, ratelaar, bosorchis en zowaar knolsteenbreek tevoorschijn. In het najaar bloeit de herfsttijloos (Colchicum autumnale) maar tot mijn schande moet ik bekennen dat ik daar tot nu toe nog geen foto van heb kunnen maken maar gelukkig heeft NP Herent me er toch een bezorgd. Om die graslanden niet te laten verruigen wordt er meerdere keren per jaar gehooid. Zoals altijd bij Natuurpunt kan je daaraan meewerken op de werkdagen voor vrijwilligers (zie facebookpagina van Natuurpunt Herent).
Ik lees dat er daarnaast zwarte ouessantschapen worden ingezet. Dat zijn hele kleine schapen die van oorsprong uit Bretagne komen. Bij mijn bezoek heb ik die toch niet gezien maar blijkbaar staan ze op een andere weide. Op de foto’s zie je witte schapen samen op de weide met een hele troep vrolijke bruin-zwarte gehoornde Belgische hertegeiten.
Tussen de bomen geldt
het ‘nulbeheer’ dat zich beperkt tot het af en toe weghalen van uitheemse bomen
en het kappen van hakhout.
Herent – Kastanjebos – geiten en schapen samen om het hooiland kort de winter in te grazen
Tenzij bomen op het pad dreigen te vallen wordt er niet gezaagd en niet opgeruimd en dat kan je echt wel zien want overal ligt het dood hout in het rond met inbegrip van dikke omgevallen populieren. Een lezer stuurt me merkwaardig genoeg een foto van een ‘geringde’ tamme kastanjeboom. Een boom wordt geringd om hem te laten doodgaan. Of kastanje een boomsoort ‘van hier‘ is, is voer voor heftige discussie maar in dit bos horen er toch wel een paar te staan vind ik. Ondertussen hoor ik vanuit Natuurpunt Herent dat het geen kastanje is maar een geringde Amerikaanse eik.
Voor kenners van zwammen is het bos een paradijs want dit geeft kansen aan zeldzame soorten zoals de zalmzwam, schubbige oesterzwam, oranjerode hertenzwam, grootporiehoutzwam, kleverige knolamaniet en witte berkenboleet.
Hierbij kom ik aan het
einde van deze verkenningsreeks over het Kastanjebos in Herent. Ik ga hier
zeker in het voorjaar terugkomen en ook de omgeving verder verkennen, beloofd.
Kampenhout – Hellebos – toch een klein beetje herfstzon
Het Hellebos in Kampenhout vind je op de kaart ten
noorden van de N21 Haachtsesteenweg aan de zuidwestkant van het dorpscentrum. Het
ligt tussen Kampenhout en Perk op het grondgebied van de deelgemeenten
Kampenhout-Berg en Kampenhout-centrum. Je herkent het onmiddellijk aan de
merkwaardige hoefijzervormige vorm. Het is een mooi loofbos met eeuwenoude eiken,
zwarte elzen, boskersen en opmerkelijk veel volwassen essenbomen en ook nog
altijd veel populieren, zowel staande als liggende exemplaren. Op de Ferrariskaart
(1777) en Villaretkaart (1745) is het duidelijk te zien.
Het is via de Europese Habitat richtlijn als topnatuur
beschermd als onderdeel van het Natura 2000 project ‘Valleigebied tussen
Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem (BE2400010) ofwel de ‘Groene
Vallei’. Het sluit aan op het Torfbroek dat juist ten zuiden van de
Haachtsesteenweg ligt. Sinds 1996 is het als reservaat erkend met Natuurpunt
Kampenhout als koesterende beheerder.
Kampenhout – Hellebos – kaart Ferraris 1777
Op de kaart zie je al direct de namen van enkele
beken en leibeken die langs of door het bos stromen zoals de Molenbeek, de
Veerlebeek, de Lellebeek maar eerst en vooral de Barebeek. Die ontstaat in
Perk(Steenokkerzeel) en kronkelt vandaar via een ingewikkeld en dikwijls ook
erg verstedelijkt parcours in een stroomgebied van zo’n 70 km naar Muizen om
juist ten zuiden van het Mechels Broek op de Dijle aan te komen.
De beste ingang om het Hellebos te verkennen is aan
de watermolenstraat in het gehucht Lelle aan de bijna onzichtbare restanten van
een middeleeuws kasteel, het tot woonhuis gerenoveerde gebouw van een voormalige
hoeve en brouwerij en het begin van de Molenbeek die echter niet meer langs de
molen gaat want die staat een beetje verder aan de ingang aan de ingang van het
bos.
Op al die geschiedenis kom ik nog wel terug. Tussen
de ijzers van het hoefijzer zie ik het ‘Herderveld’, een naam die staat voor het
dichtst bij het bos gelegen gedeelte. Het meer naar de steenweg gelegen
gedeelte zie je op de NGI-kaart van 1989 en oudere kaarten als ‘Bekerveld’. Het
veld wordt gedeeltelijk begraasd door de limousin-koeien van een boer op de
velden van Natuurpunt maar richting Haachtsesteenweg zijn er nog de klassieke
boerenakkers.
Kampenhout – Hellebos – het Herderveld
Uit opgravingen blijkt dat heel dit gebied
beschouwd moet worden als een belangrijke archeologische site en dat dit met
zich meebrengt dat die akkers ook tot grasland zullen worden omgevormd om niet
meer te hoeven ploegen.
Als je de kaart bekijkt
kan je zien dat dit bos samen het westelijk gelegen Floordambos (aan de E19) en
het oostelijk gelegen Torfbroek,
Terbronnen en het Silsombos een groene slinger is in het voor de rest flink
volgebouwde landschap. Die slinger is een overblijfsel van de vallei van de
(Beneden/Zuidelijke) Dijle zoals die liep in het late Pleistoceen meer dan
10.000 jaar geleden tijdens de laatste ijstijd. De rivier sleep een bochtige
vallei van zo’n 10 meter diep uit door tientallen miljoenen oude horizontale
lagen van fijn zand, grof zand, grind en kalksteen.
Kampenhout – Hellebos – verdwaald en omgevallen
De bedding moet ooit
heel breed geweest zijn en gevuld met een snelstromende enorme watermassa. Op
de duur is dat alles verzand maar de meanders zijn nog altijd zichtbaar in het
landschap en bekend onder de naam ‘Groene Vallei’. De hoogteverschillen zijn in
het landschap voor de bezoeker niet echt goed te zien maar de Barebeek ten
westen van het Hellebos ligt op een hoogte van zo’n 10 meter.
Pak de topografische
kaart van 1939 er graag even bij. Dan zie je dat het Bekerveld en het
Herderveld ten westen van het bos liggen tussen de beboste ‘hoefijzer-poten” op
een helling tot op 21 meter juist boven het dorpje Lelle. Aan de zuidoostkant van de Haachtsesteenweg
gaat de heuvelrug nog tot boven de 30 meter met een helling aan de noordkant
richting Torfbroek. Het Hellebos ligt samen met het Duistbosch en het Château
de Ribeaucourt duidelijk op de gebogen helling binnen de meander en dat kan heel
goed de historische verklaring zijn voor de naam: een hellend bos.
Kampenhout – Hellebos en Lelle – NGI kaart 1939 – met hoogtelijnen
Daarbij komt dat het bos
naast droge plekken ook heel wat natte gedeeltes heeft en misschien waren die
in de oude tijd wel wat moerassig. In onze streken wordt het woord ‘helle’
historisch ook gebruikt om moeras aan te duiden (als moeilijk en gevaarlijk
toegankelijk: ‘hels’). De naam Helle zie ik voor de eerste keer op de
topografische kaart van 1873 (de Helle), vervolgens op die van 1904 (de Helle
Bosch) en vanaf 1939 heet het Hellebos(ch).
Dat het dorpje Lelle op
oude kaarten voorkomt als ‘Lille’ verwijst naar het woord ‘little’ en duidt er
op dat het in de geschiedenis een klein maar economisch en strategisch
belangrijk oord was. Ik moet nog uitvinden of het dorp op een zogenoemd ‘donk’
ligt. Naar mijn mening heeft het woord Lelle dus – ondanks de geldende opvatting
– niets te zien met Helle maar dat kan ik ook helemaal mis hebben. Op de
geschiedenis van dorp en bos kom ik nog terug.
Kampenhout – Hellebos
De onvoorbereide
bezoeker merkt het niet op maar dankzij Tine Bergmans van Natuurpunt Kampenhout
en haar collega’s Walter Sevenants en Hubert Gulinck kom ik er achter dat het Hellebos en het
dorpje Lelle een eerste klas historische en archeologische site is. Onder het
Herderveld en Bekerveld wijzen opgravingen uit dat hier al sinds de prehistorie
mensen gewoond en gewerkt hebben.
Aan de andere kant van
Lelle kom je aan de Watermolenstraat het bos in langs een oude muur die ligt
aan een raadselachtig kaal veld waarop een oud verwaarloosd gebouw staat. Op de
hoek staat een mooi gerenoveerd oud huis met de afdruk van een molensteen, een
schenkkan en een bierpul in de gevel. Dit is ‘Herberg in de Molensteen’, gebouwd in 1740 in lokale zandsteen. Het
maakt deel uit van een in drie eigendommen gemaakte voormalige hoeve met
brouwerij en herberg uit de 18de eeuw.
Kampenhout – Hellebos – niet de oude watermolen aan de Watermolenstraat maar de voormalige driedelige hoeve en brouwerij
Van het middeleeuwse
kasteel op het veld zijn de muur en koetshuis na de afbraak in 1832 door de
laatste eigenaar M.Dellafaille d’Huysse de enige overgebleven resten. Op de Ferrariskaart van 1777 en op de
Villaretkaart van 1745 zie je het ‘Château de Lille’ de herberg en de kasteelhoeve
heel duidelijk liggen. De kasteelhoeve is er nog wel. De Romaanse kapel die op
de kaart staat aangegeven is in 1909 ingestort en nadien afgebroken.
Op beide kaarten zie je
het dorpje Lille (Leele) en de Molenbeek zoals die toen nog liep. Je ziet ook
vijvers aan en in de buurt van het kasteel en op de Villaretkaart zie je
duidelijk de ‘moulin’ ingetekend. De beek is sindsdien rechtgetrokken en een
stuk verder het bos in gelegd. De vijvers zijn gedempt maar op de plaats van
het huidige waterzuiveringsstation toch weer ietwat zichtbaar gemaakt.
Kampenhout – Hellebos – aan de Watermolenstraat – wat er nog rest van het kasteel van Lelle: het koetshuis en de kasteelhoeve
De watermolen dateert al
van vroeg in de 14de eeuw, het huidige gebouw is uit de 17-18de eeuw
en het onderslagrad heeft gewerkt tot rond
1900. Vandaag dient het molengebouw als privéwoning en je kan hem vinden een
beetje verscholen achter in de tuin op de plek waar de watermolenstraat het bos
ingaat (watermolenstraat 3). Ik zal naar het Hellebos terug moeten gaan om nog veel
meer over dit alles te kunnen vertellen want ik ben nog niet dicht genoeg bij
het molengebouw kunnen gaan om er foto van te maken.
De kasteelsite staat op
de inventaris van waardenvol bouwkundig erfgoed maar is op geen enkele wijze
beschermd. En nu vind ik toch wel een heel recente advertentie (juni 1919) waarin
het veld als ‘goed gelegen bouwgrond met
historisch koetshuis’ te koop wordt aangeboden en er blijkbaar al een
verkavelingsvergunning is verleend! Zo raak je je erfgoed natuurlijk wel kwijt
denk ik dan ….. het zou mij verwonderen als daartegen in Kampenhout geen
protest is.
Kampenhout – Hellebos
Het Hellebos is nog in
volle ontwikkeling. Het behoort tot de grotere natuurgebieden en breidt zich
volop uit. Halverwege 2019 slaagde Natuurpunt er in om nog eens 22 ha
graslanden en oude structuurbossen aan te kopen en begin oktober zijn die door
de Vlaamse regering officieel als natuurgebied erkend. Ik moet nog uitvinden
over welk gebied het precies gaat (ik vind er geen aanduidingskaartje van) maar
met een omvang van 100 ha in totaal is het bos nu al het grootste natuurgebied
in de streek.
Natuurpunt is in elk
geval van plan om een wandelpad langs de Barebeek aan te leggen en hoopt op
termijn het bos uit te breiden tot 170 à 180 ha (ik denk naar het noorden in de
richting van het Moorbos). Uit wat ik lees begrijp ik dat er ook nog kansen
zijn op het Herderveld en het Bekerveld.
Kampenhout – Hellebos – Barebeek
Dat het Hellebos met het
dorp Lelle een belangrijke archeologische site is heb ik al verteld in de tekst
over het kasteel. Er is ook al veel onderzoek gedaan ten noorden en oosten van
Lelle op het laaggelegen Bekerveld en het wat hogere Herderveld. Samen vormen
die velden een gebied van 61 ha en hoewel de onvoorbereide bezoeker het niet
zal zien zijn er daar resten gevonden van menselijke aanwezigheid vanaf de periode
van de nieuwe steentijd (zij het slechts enkele verspreide vondsten), de
Romeinse tijd, de Merovingische tijd en de hele periode van de Middeleeuwen.
Met behulp van een hele
reeks technieken, waaronder het graven van proefsleuven hebben de archeologen
in 2012 een mogelijk grafveld uit de vroege middeleeuwen ontdekt in het
Bekerveld en een nederzetting en mogelijk grafveld uit de Romeinse tijd op de
top en oostflank van het Herderveld. Van de Romeinsen zijn dakpannen, scherven
en ‘fibulae’ (mantelspelden) gevonden maar het blijft onzeker of er ook echt
een Romeinse weg over het veld liep.
Kampenhout – Het Hellebos breidt zich uit
In het onderzoeksrapport
(zie de link hieronder) wordt gezegd dat “ploegdieptes dieper dan de bouwvoor
(30-40cm) … vanuit archeologisch oogpunt (dienen) te worden vermeden, omdat
archeologische resten zich direct onder de bouwvoor kunnen bevinden. Dit is
bijvoorbeeld het geval bij de Romeinse vindplaats, waar tijdens ploegen
materiaal naar boven komt. In dat kader zou akkerland omgezet kunnen worden in
grasland. Voorts kunnen percelen voorgedragen worden voor bescherming bij
Natuurpunt, aansluitend bij reeds door hen in beheer zijnde gebieden”.
Hoe ver het daarmee
staat weet ik niet maar dat is dus goed nieuws voor Natuurpunt en ook voor de
natuurliefhebber want de akkers waarover gesproken wordt zien er op dit ogenblik
nog niet echt uit als biolandbouw in tegenstelling tot de biologische veeteelt
die er zich vlak naast bevindt.
Kampenhout – Hellebos – aan de tonderzwammen herken je de boom
Op zowel de
Ferrariskaart (1777) als de Villaretkaart (1745) zie je dat heel het bosgebied
ten westen van het dorpje Lelle is ingetekend als het domein van het ‘Chateau
de Perck’. Het kasteel van de graaf van Perk is een van de indrukwekkendste
heerlijkheden in de omgeving van Brussel. Het kasteel kan je vanuit het
Hellebos niet zien, het huidige gebouw dateert uit de 17de, 18de
en 19de eeuw maar er stond al een kasteel rond het jaar 1400. Tussen
1833 en 2007 is het de eigendom van de grafelijke familie de Ribeaucourt maar thans
is het overgenomen door graaf Paul de Lannoy.
90 ha weiden,
bossen, gronden en vijvers rond het kasteel zijn ferm afgespannen om bezoekers
te weren en ook in het Hellebos zelf zijn grote gedeelten nog altijd verboden
toegang. Vroeger was het Hellebos-boscomplex nog veel groter maar in de jaren
50 en 60 zijn zowel het Duistbos als het Zonnebos aan de overkant van de
Molenbeek tot woonwijken verkaveld.
Kampenhout – Hellebos – een bomput langs de Ribeaucourtdreef aan de Molenbeek en het Zonnebos
In het Hellebos
is de Ribeaucourtdreef ondertussen eigendom van Natuurpunt maar het bos ten
oosten ervan nog niet. In dat bosgedeelte bevinden zich een aantal zogenoemde
‘bomputten’, geslagen door Duitse V1
raketten in de Tweede Wereldoorlog. Zulke putten zijn in natuuropzicht opzicht
potentieel zeer kostbare biotopen, ook al omdat er water in staat. Jammer
genoeg worden ze de door de aan de Molenbeek wonende villabewoners van het
Zonnebos gebruikt om hun tuinafval en andere rotzooi te storten.
Voor de rest van
dit verhaal neem je best de topografische kaart er even bij (afbeelding met de
namen van de beken zoals op die kaart vermeld). Aan een ijzeren hek op het
einde van de Ribeaucourtdreef gaat de Molenbeek – eigenlijk meer een kanaaltje
– samen met het pad naar rechts. Evenwijdig aan het pad loopt een tweede
kanaaltje zowat onder het hek door, dat is de Veerlebeek.
Kampenhout – Hellebos – kaart OSM
Naast elkaar
stromen ze verder totdat enkele honderden meters verder de Veerlebeek naar
links gaat en vrijwel onmiddellijk op de Barebeek uitkomt die op zijn beurt
onder een smeedijzeren hek doorstroomt (de beek komt vanaf de onzichtbare
kasteelvijvers). Ook dat hek is potdicht en er staat een grote houten
jachtstoel bij.
Vandaar stromen
Molenbeek en Barebeek strak evenwijdig naar het noorden. Het geheel ziet er erg
kunstmatig uit en dat was ook de bedoeling in de tijd dat het kasteel van Perk
gebouwd werd, namelijk de late 17de eeuw en vroege 18de
eeuw toen alles draaide om barok, rationaliteit en sterke beheersing van de
natuur.
Als in de nabije
toekomst dit deel van het bos onder het beheer van Natuurpunt komt, dan is er
op deze plek net zoals bijvoorbeeld in Meldertbos in Hoegaarden een uitdaging
hoe je eigentijdse natuuropvattingen en adellijke erfgoedstructuren met elkaar kan verzoenen.
Kampenhout – Hellebos – de Veerlebeek komt aan op de Barebeek
Tot zover met
enkele succesverhalen over dit mooie natuurgebied. Helaas is er nog een
ongemakkelijke uitdaging om het helemaal tot zijn recht te doen komen: de slipschool
van de politie die tegen beter weten in nog altijd een deel van het bos bezet.
Op de
NGI-kaarten vanaf 1969 zie je dat zo ongeveer 12 hectares in de noordelijke
poot van het hoefijzer ingetekend als is als een militair domein met hekken,
wegen en bunkers. Sinds de jaren 50-60 van de vorige eeuw is dit terrein
jarenlang door het leger gebruikt als munitiedepot en oefenterrein. Eind van de
vorige eeuw verloren de militairen hun belangstelling en logisch gezien had het
terrein in die jaren teruggegeven moeten worden aan het bos maar die kans is
gemist.
In 1996 nam de
Rijkswacht (later de Federale politie) het in gebruik als slipschool.
Bezwaarschriften vanwege natuurorganisaties en omwonenden tegen
vergunningsaanvragen werden in die tijd genegeerd.
Tot op de dag
van vandaag zorgt de school voor heel veel hinder op het vlak van licht; lawaai
en uitstoot en er is een vermoeden van vervuiling van de bodem en het grondwater.
Sinds 9 mei 2016
beschikt de politie zelfs niet meer over een geldige milieuvergunning maar de activiteit
wordt gewoon voortgezet. Rond de jaarwisseling van 2017 op 2018 werden op het
terrein zelfs een heel aantal bomen zonder vergunning gekapt.
In de huidige
opvattingen over het Hellebos als waardenvol natuurgebied en in het licht van
de regelgeving op de zonevreemdheid moet deze slipschool uiteraard dringend
naar een andere locatie verhuizen. Maar blijkbaar staat de politie als
overheidsinstelling boven de wet. Ik lees dat de gemeenteraad van Kampenhout op
25 april 2019 besliste dat het de beleidsmatig gewenste ontwikkeling voor dit
gebied de omvorming naar natuurgebied is.
Maar ondertussen
doet de school gewoon verder en probeert de politie opnieuw een vergunning te
verkrijgen, onder meer door een ontheffing te vragen van de plicht om een
milieu effect rapport (MER) te produceren.
Ik heb er geen
foto’s van gemaakt maar je moet zelf maar eens gaan kijken om je ervan te
overtuigen dat het voortbestaan van deze school in dit bos volstrekt misplaatst
is. Hoe sneller hij vertrekt, des te beter is het voor de natuur en de
natuurliefhebber.
Daarmee ben ik aan het
einde van deze eerste verkenning gekomen en neem ik mij voor om in het voorjaar
terug te gaan om er meer over te weten te komen.
abdij van Averbode – de torenspits is van overal te zien
Dat de Abdij van Averbode in
Scherpenheuvel-Zichem een toeristische attractie van belang is merk je meteen
na aankomst. Zelfs op een gewone maandagnamiddag wemelt het er van de ijscream
etende bezoekers, dikwijls wat ouder en in groep maar even vaak ook individueel
en heel jong. Overal rijden fietsers en op de parkeerplaatsen voor auto’s vind
je nog nauwelijks een plekje. Wie op zoek is naar de heidevelden van Natuurpunt
Bos en Heide en daar geen lange wandeling voor wil maken vertrekt beter vanaf
een rustiger plek zoals de kleine parking vlakbij het Munninckxgoor langs de
N127 Turnhoutsebaan een heel eind naar het westen. Die parking is ook de ingang
naar het natuurgebied Gerhagen langs de Gerhagenloop. In dit hoofdstuk maak ik
even kennis met de abdij hoewel het moeilijk is om mooie foto’s van de abdijkerk te maken
vanwege de steigers die er rond staan en de rest van de abdijsite voor zover ik
kan nagaan afgesloten is voor de onaangekondigde bezoeker. De abdij van
Averbode is een abdij van de Premonstratenzers, beter bekend als Norbertijnen
of Witheren. Hij is gesticht in 1134 op last van Arnold II, Graaf van Loon. Op
de kaart kan je zien dat hij ligt op de heuvelrug tussen Langdorp en
Tessenderloo die de scheidingslijn is tussen de bekkens van de Grote Nete en de
Demer en – strategisch belangrijk – in die tijd de grens vormde tussen het
Graafschap Loon, later het Prinsbisdom Luik en het Hertogdom Brabant.
abdij van Averbode – de kerk gezien vanaf de Luikerdreef
Op de Ferrariskaart van 1777 zie je
de grensovergang aan de abdij en de huidige Luiksedreef herinnert aan die tijd.
De kerktoren en een groot deel van de abdij brand in 1499 af na een
blikseminslag maar reeds in 1501 volgt herstel. Na de woelige tijden in de 16de
en 17de eeuw laat Abt Servatius Vaes de huidige kerk bouwen in
barokstijl met het altaar gewijd aan de Heilige Norbertus. In 1942 ontsnapt de
kerk aan een brand die grote delen van het kloostercomplex in de as legt.
Tussen 1969 en 1976 wordt de kerk van buiten gerestaureerd en tussen 2000 en
2002 aan de binnenzijde. Heel de abdijsite is als monument beschermd maar de
bescherming van de kerk dateert al van 1937.
Ik hoop maar dat ik niet
gezondigd heb door verboden foto’s te nemen in het Mariapark links naast de
ingang van de Abdij van Averbode maar een religieuze thematuin had ik nog niet dikwijls
gezien en zeker niet zo’n grote.
Abdij van Averbode – Mariapark
In het erfgoeddossier lees
ik dat het processiepark van 3 hectare in 1935 werd aangelegd in het voormalige
Smisbos naar aanleiding van het 50-jarig jubileum van de ‘Aartsbroederschap van
Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart’ maar “niet toevallig ook in een periode
dat het volkstoerisme in volle ontwikkeling was. Langs de Herseltsebaan, aan de
voet van de abdijheuvel, waren al sinds het einde van de 19de eeuw enkele hotels en restaurants gevestigd.
Een grote Lourdesgrot omringd door een kronkelig circuit van zeven ‘staties’,
namelijk de zeven ‘weeën’ van de Moeder Gods, zou de Mariaverering nieuw leven
inblazen en de bedevaarders in dichte drommen doen toestromen”. Ik vermoed dat
de huidige generatie bezoekers op de Abdijstraat (de ‘Lekdreef’) het parkje
nauwelijks nog opmerkt maar tot in de jaren zestig kende de Mariaverering een
grote bloei in onze streken, onder meer door de heiligverklaring van Bernadette
Soubirous uit Lourdes in 1933. De Lourdesgrot in het park is het orgelpunt van
het park waar de processiegangers via een ingewikkeld parcours uitkomen na een
rondgang langs de zeven ‘staties’ in ‘rustiek beton’.
Abdij van Averbode – Mariapark
De verschillende
beeldengroepen zijn niet alleen gericht op religieuze overpeinzingen maar geven
ook een overzicht van de antieke bouwkunst zoals gezien in de schoolboeken van
de jaren 30. In de loop van de jaren is het park enkele keren heringericht en
in 2018 kreeg het een grondige
opfrissingsbeurt. Het is zeker een plek om tussen het weelderige groen en de
beelden even tot rust te komen in deze nogal heftig toeristische omgeving. Een
tip voor de inrichters: graag toch eens een infobordje zetten bij iedere
beeldengroep want voor de bezoeker van nu is het allemaal iets minder evident
dan in de tijd van toen ….
Vanuit het Mariapark naast de Abdij van Averbode zoek ik de
Kroningsdreef op iets ten zuiden en schuin-parallel met de ‘Lekdreef’
(Abdijstraat). De naam van de dreef staat vreemd genoeg niet op de kaart maar aan
het einde zie je bovenaan een lange trap de Kroningskapel. Het neogotische
gebouw is in 1912 gebouwd op de zandheuvel waar twee jaar eerder, op 21
augustus 1910, het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart en het
kindeke Jezus met een met edelstenen versierde kroon gekroond werden door
Kardinaal Mercier. De kapel trok in die tijd duizenden bezoekers/pelgrims aan
maar raakte in de laatste decennia een beetje in de vergeethoek waarbij de
kostbare glasramen herhaaldelijk het slachtoffer werden van vandalisme.
Abdij van Averbode – Kroningskapel
In het kader van de algehele restauratie van de toegang tot de abdij
(Project Poort van Averbode) werd in 2014-2015 de dreef gerestaureerd door het
aanplanten van nieuwe beuken en de aanleg van de trap, gevolgd door de
restauratie van de kapel in 2018 en 2019 door het opvoegen van de muren en het
herstel van het dak, het smeedijzeren hekwerk en de glasramen. Op het fronton van de kapel zie je drie
wapenschilden. Het linkse is dat van Kardinaal Mercier, het middelste van Paus
Pius X en het rechtse is dat van Monseigneur Crets die in die tijd de abt van
de abdij van Averbode was. Voorbij de kapel kan je afdalen naar het kleine Hoornven.
Volgens het infobord bij het ven werd het vroeger gebruikt om er vis in te
houden. Maar nu is het – ondanks recente herstelwerken met het oog op de
natuurwaarden – zo drooggevallen dat je
er nauwelijks nog iets van ziet. Van hier steek ik de Abdijstraat over en ga via
de Luikerdreef de natuur in op weg naar het natuurgebied Averbode Bos en Heide.
Averbode – met de fiets op weg van de abdij naar het natuurgebied via de Luiksedreef
Sinds de oprichting van de abdij in 1134 op de dunbevolkte zanderige en heuvelachtige grens tussen twee vijandige vorstendommen – vandaag nog altijd het raakpunt tussen Vlaams-Brabant, Limburg en Antwerpen – heeft de mens het landschap voortdurend naar zijn hand proberen te zetten. Op de website van de abdij lees ik dat de Norbertijnen systematisch gronden verwierf om die te ontginnen en tot een land- en bosbouwdomein uit te bouwen met de abdij als economisch centrum. De moerassen werden ontveend om het water in gebruik te nemen als visvijvers waarvan het peil geregeld kon worden met een heel systeem van grachten en sluizen: “op het ‘Averbodium’, een kaart uit omstreeks 1650, valt op te maken dat het landschap toen voornamelijk uit loofbos (vlakbij de abdij), en een heide en vennenlandschap bestond. Op kaarten uit de 18de eeuw (Ferrariskaart uit 1772-1777) vallen echter al belangrijke veranderingen op te merken. Verschillende vennen werden drooggelegd, en samen met de omliggende heide omgezet naar akkers, of ze werden beplant met naaldhout.”
abdij van Averbode – u bevindt zich op deze oude kaart aan de ingang van de abdijkerkAbdij van Averbode – kaart Ferraris 1777 – op de grens tussen Prinsbisdom Luik en Hertogdom Brabant
Op de foto van die oudste kaart in dit hoofdstuk zie je dat er in de
tijd voor Ferraris nog erg veel vennen waren.
Op beide kaarten kan je ook zien dat rond de abdij en rond het gebied dat nu Averbode Bos en Heide is wel veel akkertjes of hooilandjes liggen maar dat elke bebouwing binnen het gebied ontbreekt. Behalve de abdijgebouwen is nergens ook maar één huis te bekennen. Dat zal eeuwenlang zo blijven. Pas in de laatste kwart van de 19de eeuw ontstaat een gehucht met de naam Averbode, blijkbaar soms ook Everbode of Den Haak genoemd. Op de NGI-kaart van 1873 heet het vlak ten zuiden van de abdij op de plek van het huidige dorp ‘Grooten Haek’ en – een beetje naar het zuiden – de ‘Kleynen Haek’. Wat die naam betekent moet ik nog uitvinden (wie het weet mag het graag zeggen). Everbode betekent: plek waar everzwijnen verblijven.
Averbode – Abdij en Averbode Bos en Heide – NGI-kaart 1873
Op die kaart is nog altijd bijna geen huis te zien. Maar dan is gebied
al een aantal jaren in het bezit van de Prinsen van Merode en heet het ‘Groote
Dennebosch’ waar nu de heidevelden zijn.
Tegen het einde van de 18de
eeuw is de Abdij niet alleen uitgegroeid tot een belangrijk religieus en
intellectueel centrum maar met 2700 ha ook tot een van de grote grondbezitters
in de Zuidelijke Nederlanden. De onvruchtbaarheid van de zandige bodems rond de
abdij wordt gecompenseerd door de nabijheid van een uitgestrekt beemdgebied,
het huidige Vierkensbroek, in een uitstulping van de Demervallei ten zuiden van
de abdij.
Bij het uitbreken van de Brabantse
omwenteling eind 1789 ondersteunt de abdij de opstandelingen door hen te
bewapenen en aalmoezeniers ter beschikking te stellen. De opstand mislukt maar
de Oostenrijkse tijd is toch voorbij. De Fransen vallen onze streken binnen en
tussen 1792 en 1797 volgen vijf jaren van Franse en Oostenrijkse
troepenbewegingen die de gebouwen grote schade berokkenen.
Averbode – van de Kroningskapel naar de Luiksedreef kom je deze woudreus tegen
Op 1 september 1796 heffen de Fransen
alle kloosters en abdijen op en enkele maanden later, op 14 februari 1797 wordt
de Norbertijnse gemeenschap – op dat ogenblik 88 religieuzen – uit het klooster
verdreven. De Abt is dan al drie jaar eerder vertrokken. De kerk mag wel
openblijven als plaatselijke parochiekerk maar de rest van de gebouwen wordt –
zoals op veel andere plaatsen – in vier kavels openbaar verkocht voor afbraak
en verkoop van de bouwmaterialen. In 1802 kan broeder Ignatius Carleer de abdij
terugkopen en in 1803 wordt de parochie Averbode officieel opgericht waardoor
het behoud van de abdijkerk verzekerd wordt. Nadien moeten veel materialen en
kunstvoorwerpen verkocht worden om te kunnen overleven.
Averbode Bos en Heide
Met de Belgische onafhankelijkheid
stopt de uitverkoop en in 1834 herbegint het regelmatige kloosterleven, zij het
moeizaam door het geringe aantal religieuzen en gebrek aan geld. Pas in 1868
krijgt de abdij opnieuw een abt met de wijding van Leopold Nelo (officieel
benoemd in 1872). De kloostergemeenschap telt op dat ogenblik 43 leden, minder
dan de helft van voor de Franse bezetting. De abdij is de Franse Revolutie te
boven gekomen, zij het moeizaam en met verlies van de uitgestrekte bezittingen
in de omgeving. Voor die bezittingen begint het Merode-tijdperk.
Het gebied van Averbode Bos en Heide is sinds de vroege middeleeuwen een
landschap van heidevlakten als onderdeel van een gemeenschappelijk
landbouwsysteem van graasgronden, heidemaaisel voor de potstal, bijenkasten en nog veel meer om op deze
arme gronden te kunnen overleven. De naaldbossen verschijnen pas op het einde
van de 18de eeuw.
Averbode Bos en Heide
De grafelijke familie de Merode vestigt zich in 1488 definitief in Westerlo ten koste van de familie van Wezemael die aan de basis ligt van de adellijke streekgeschiedenis en heeft daar nog altijd haar groot kasteel. Tijdens en na de onafhankelijkheidstrijd in 1830 komen de Merodes prominent in beeld: Graaf Frederik sneuvelt voor het vaderland, Graaf Felix wordt bijna koning en Graaf Henri krijgt door tussenkomst van de Société Générale een vorstelijk geschenk van de nieuwe Belgische Staat, namelijk 400 hectare in de omgeving van Averbode en Westerlo. De familie zal in de daarop volgende decennia nog veel meer grond in de streek verwerven. De Merodes bebossen het hele domein op korte termijn met naaldbomen – eerst Grove den, later Corsicaanse den – bestemd voor het stutten van de mijngangen en voor de steenbakkerijen in de Kempen. Alles komt in het teken te staan van een door rentmeesters geleid beheer van bosuitbating: een netwerk van kaarsrechte en loodrecht op elkaar staande wegen wordt aangelegd en alle vennen worden drooggelegd om plaats te maken voor een netwerk van grachten en afwateringskanaaltjes.
zo zag de Graaf de Merode het ideale bos
Boswachters zorgen voor de bewaking want omwille
van de jacht mogen de omwonenden het gebied niet betreden. Een deeltje van het
gebied wordt door de familie verpacht aan boeren om er akkertjes te beplanten
of vee te houden. In het mooie boek ‘De Merode – Prinsheerlijk – een
erfgoedboek over het gebied de Merode’ (uitgegeven door de Vlaamse
Landmaatschappij in 2014) kan je lezen dat heel de twintigste eeuw de invloed
van de familie op het doen en laten van de mensen en de politiek allesoverheersend
was. De titel van ‘Prins’ heeft de familie pas in 1930 verkregen als dank voor
hun vaderlandsliefde een eeuw eerder. Het heeft de Merodes ongetwijfeld lange
tijd geen windeieren gelegd maar met de teloorgang van de mijnen en de
traditionele steenbakkerijen zakten de inkomsten en daardoor raakte de laatste
decennia het bosbeheer in verval. In het begin van onze eeuw zetten de Merodes
het hele domein – met uitzondering van hun kasteel in Westerlo – te koop. Na
jaren onderhandelen wordt in januari 2004 1500 hectare voor 22 miljoen euro
verkocht aan de Vlaamse Landmaatschappij en daarmee aan het Vlaams gewest.
Averbode Bos en Heide
De gevolgen van deze eigendomsoverdracht zijn
verstrekkend en plotseling gaan de zaken erg snel. Het domein
omvat een reeks van aaneengesloten groene gebieden en op 29 maart komt het
“Charter de Merode” tot stand waarin de betrokken gewestelijke, provinciale en
gemeentelijke besturen samen met Natuurpunt en Kempens Landschap zich er toe
verbinden om het gebied als één geheel te beheren volgens een beleid van
ecologisch gestuurde streekontwikkeling. Averbode Bos en Heide is met een
oppervlakte van 698 ha zowat het centrum van het domein. Het maakt deel uit van
het ecologisch netwerk van speciale beschermingszones ‘Natura 2000’ zoals
afgebakend op grond van de Europese Vogelrichtlijn van 1979 en de
Habitarichtlijn van 1992. Binnen dat project verkrijgt Natuurpunt een gebied
ter grootte van 530ha, het grootste natuurgebied dat de organisatie tot op heden
in beheer heeft. Andere eigenaars zijn de gemeente Scherpenheuvel-Zichem, de
Abdij van Averbode, de gemeente Tessenderlo, VZW Kempens Landschap, de
provincie Limburg en de Vlaamse Landmaatschappij. Om de natuurinrichting en
beheer in goede banen te leiden komt werkt Natuurpunt voor Averbode Bos en
Heide vanaf 2006 een Europees LIFE- natuurinrichtings-project uit om
grootschalige werken uit te voeren voor “het herstel van de natuur en de
natuurlijke waterhuishouding, zonering van de recreatie en opwaardering van de
erfgoedwaarden”. In juni 2008 schaart ook de Vlaamse minister van Leefmilieu
zich achter de te nemen maatregelen.
hier komt een nieuw vlonderpad
Tussen
2008 en 2012 worden de werken uitgevoerd om op grote schaal naaldbomen en Amerikaanse
eiken te vellen om op termijn plaats te maken voor de oorspronkelijke inheemse
loofbossen en om door plaggen van de vrijgekomen bodems grote oppervlaktes aan
heide te herscheppen. Tegelijkertijd worden een aantal vennen te hersteld door
werken aan de waterhuishouding in het gebied zoals het plaatsen van stuwen en
het dempen van drainagegrachten. Daarnaast worden nieuwe wandelpaden aangelegd
en de bestaande verbeterd.
Averbode Bos en Heide wordt gekoesterd en beheerd
door de gelijknamige werkgroep die de werking van 3 natuurpunt-afdelingen in
het gebied groepeert: Natuuurpunt Grote Nete, Natuurpunt Tessenderlo en
Natuurpunt Scherpenheuvel-Zichem. Wie op zoek is naar de reden dat Natuurpunt
indertijd dit grootse project heeft aangepakt kan deze vinden in de
documentatie van de werkgroep. Ik lees daar dat de voornaamste troef van het
gebied zijn uitgestrektheid is waardoor er ruimte is voor een natuurlijke
dynamiek die elders in versnipperd Vlaanderen niet meer voor de hand ligt.
Daarbij komt dat het bosbeheerbeleid van de familie De Merode de bodem wel
gezorgd heeft voor een eenzijdige massale aanplanting van naaldhout maar ook
heeft behoed voor een landbouwgebruik met omvangrijke vermesting en vervuiling
als gevolg. Ondanks de aanleg van boswegen en grachten zijn door het afwezig
blijven van bebouwing het reliëf en de bodemgesteldheid nog grotendeels intact.
Averbode Bos en Heide – ven
Averbode Bos en Heide is een in Vlaanderen zeldzaam
(geworden) voedselarm gebied dat door zijn grootte ook beschermd (‘gebufferd’)
is tegen de opdringende buitenwereld. Omdat deze bescherming door de eeuwen
heen niet is aangetast komt in het gebied een geheel van met elkaar verbonden
voedselarme ecosytemen voor. Omdat het strenge klassieke Merode-bosbeheer sinds
enkele decennia verwaarloosd werd kwamen her en der in het gebied restanten
tevoorschijn uit het meer biodivers verleden zoals zichtbare patronen van
stuifduinen. Waar naaldbomen verwijderd werden kwamen spontaan heideveldjes tot
stand. Tussen de dennenbomen ontkiemde een diversiteit van groot en klein
loofhout. Sommige
paden, bosranden en vochtige plaatsen boden overlevingskansen aan zeldzame
planten en dieren zoals dopheide, levendbarende hagedis en blauwborst. Door het
dichtslibben van drainagegrachten kwamen hier en daar ook de moerasdepressie en
vennen weer aan de oppervlakte met libellen en zeldzame moerasplanten als
gevolg.
Averbode – Bos en Heide – landduin naast ven
Soorten als grote wolfsklauw, liggende
vleugeltjesbloem, bont dikkopje en groene jachtspin overleefden in kleine
aantallen nog op kleine plekjes tussen de donkere naaldbossen. Met andere
woorden: het planten- dierenleven bleef hier in de bossen van De Merode
sluimeren, wachtend op betere tijden. Zonder het grootschalige
natuurinrichtingsproject zouden die betere tijden ongetwijfeld op langere
termijn hebben geleid tot algehele verbossing want dat is het lot van (bijna)
elke open plek in de natuur met inbegrip van door mensen gemaakte historische
heidevelden. Dankzij Natuurpunt zullen op de duur moeras en heide terug opnieuw
afwisselen met prachtige eiken-, beuken en berkenbossen.
Natuurinrichtingsprojecten – zeker als ze gesteund worden met Europees
geld – zijn dikwijls nogal grootschalig en landschappelijk ingrijpend. De Merodes
zetten in hun tijd hun uitgestrekte bezittingen in Averbode ongestoord vol met
een monocultuur van naaldhout. Maar dan kan je nu niet meer in een handomdraai en
op korte termijn ongedaan maken zonder grote tegenstand te verwachten van de
plaatselijke bevolking.
Averbode Bos en Heide
Merkwaardig is dat mensen die zich enkele decennia geleden zonder
protest door de boswachters lieten wegjagen uit de voor hen verboden natuur, in
onze tijd niet zonder meer aanvaarden dat ‘hun’ bossen naar iets anders
omgevormd worden. In de (dikwijls omvangrijke en moeilijk leesbare)
voorbereidingsdocumenten van het omvormingsproject lees ik dat de opstellers
zich zeer goed bewust waren van de noodzaak om voldoende ‘maatschappelijk draagvlak’ te verkrijgen voor
dit ‘strategisch project’ voor en tijdens de werken. Er worden
communicatieverantwoordelijken aangesteld en bijzonder veel aandacht besteed
aan de opstelling van informatieve materialen en de kanalen waarlangs die
informatie moet worden verspreid. Het valt ook op dat er uitgebreid overleg
plaatsvindt op alle ‘lokale’ en ‘bovenlokale’ niveaus, dat wil zeggen tussen
hogere en lagere overheden en organisaties uit het ‘middenveld’ om het project
aan te kondigen. Ik lees ook men na al die voorbereiding eigenlijk verwacht dat
het maatschappelijk draagvlak ‘bij de doelgroepen’ al zo groot is dat er
eigenlijk weinig problemen te verwachten zijn tijdens de uitvoering. Dit is
gebleken een pijnlijke vergissing te zijn. De informatie heeft kennelijk de
gewone mensen niet overtuigd, wellicht ook pas heel laat bereikt. Voor en
tijdens de werken zijn er voortdurend de grote pers halende protestakties tegen de ‘kaalkap’ en de ‘woestijnvlakte’
door burgers die zich gefrusteerd voelen door een gebrek aan informatie,
betrokkenheid en inspraak.
Averbode Bos en Heide vroeg in de morgen
Onder leiding van de ‘Bosvrienden’ worden betogingen georganiseerd en op
een bepaald ogenblik haalt een petitie meer dan 13.000 handtekeningen en
vliegen de zure verwijten over en weer. Pas jaren na afloop van de werken in
2012 lijkt na 2015 het verzet na een laatste opstoot wat stil te vallen (het
haalt toch de dagbladpers niet meer) maar het heeft toch een bittere smaak
nagelaten in de streek en ver daarbuiten. Ondertussen zijn we vier jaar verder
en is het duidelijk dat de natuur zich van de grote ingrepen herstelt en het
stof lijkt neergedaald te zijn. Recente ervaringen met grootschalige ingrepen
in Heverleebos doen mij echter denken dat er door onze beleidsmakers nog veel
gedacht en geleerd moet worden. Was het niet beter om het natuurlijke
omvormingsproces dat in Averbode aan de gang was na het stopzetten van het
klassieke bosbeheer wat geleidelijker te sturen dan in een korte periode een
ingrijpend project er door te jagen met de hoop (verwachting) van snelle
resultaten?
Averbode Bos en Heide
Had men meer nadruk moeten leggen op de positieve landschappelijke
veranderingen die de bosbezoeker/wandelaar kan verwachten dan op herstel van de
historische toestand en de vergroting van de biodiversiteit met soorten waar
die wandelaar zelfs het bestaan niet van kent? Als informatie de mensen niet
overtuigt, mag men een project dan onvervaard toch doorzetten? De zonzijde van
deze moeilijke vragen is wel dat het natuurgebied nu wel een van de
toegankelijkste natuurgebieden is die ik ken met tal van paden, mooie zichten,
open water, infoborden, spannende plekjes en zelfs een tandpijnkapelletje.
Averbode Bos en Heide. Jaren geleden bezocht ik het
gebied toen er juist op grote schaal geplagd en gezaagd was en vroeg ik mij af
of de grote natuurherstel-ambities zouden gaan lukken. Tien jaar later is het
antwoord duidelijk bevestigend. Vanaf de ingang aan de vogelkijkhut aan het
Munninckxgoor sta je onmiddellijk tussen uitgestrekte bloeiende heidevelden met
bremstruiken. In de mooie maar al wat oudere brochure van Natuurpunt lees ik
dat die in de zomermaanden begraasd worden met een grote kudde schapen onder
leiding van een herder.
Averbode Bos en Heide – het Munninckxgoor héél vroeg in de morgen
Nu staat er aan het ven een vrolijke bende koeien
om het gras kort te houden. Even verder kom ik een bord tegen waarop verteld
wordt dat hier binnenkort een nieuw vlonderpad komt om vogels zoals de zeldzame
nachtzwaluw te kunnen zien. Wie libellen wil spotten komt in dit gebied wel aan
zijn/haar trekken want al in 2009 waren er 32 soorten en toen moesten de meeste
vennen nog hersteld worden. Dat herstelwerk is hier en daar nog aan de gang
want op een plek staat het wandelpad onder water en staan en liggen aan de
zijkant stervende en dode dennen. Op het
infobord lees ik dat de waterstand sinds de werken gestegen is met een halve
meter waardoor het zo’n gebied 3 miljard (!) liter water meer bergt dan in het
verleden. De Klapekster en de Kleine ijsvogelvlinder heb ik niet gezien maar
hij moet er wel zijn. De zwarte specht hoor je tussen de dennen en de
Wespendief zou er eveneens moeten broeden. Of er nog op grote schaal dennen
gekapt worden weet ik niet, ik begrijp uit wat ik lees in de brochure dat het de bedoeling is om ze in
de eerstvolgende meer dan honderd jaar geleidelijk op openvallende lichtplekken
te vervangen door berken, elzen, beuken en eiken maar dat proces is duidelijk
nog in een beginstadium. Aanplantingen van jonge boompjes heb ik toch niet
gezien maar die zijn er vast wel. Voor de wandelaar is alles gedaan om van de
natuur te kunnen genieten. Met behulp van vrijwilligers, scholen en
jeugdverenigingen zijn wandelpaden aangelegd, dreven hersteld, zitbanken
geplaatst en infoborden gezet.
off Averbode Bos en Heide – de koeien poseren voor de fotograaf
Verdwalen kan je er niet want het gebied is bezet
met knooppunten en de toren van de Abdij is van overal zichtbaar. Wie
desondanks toch in nood komt kan misschien terecht aan het in 2006 mooi
opgeknapte tandpijnkapelletje van de Heilige Apollonia aan een oude maar helaas
dode lindeboom. Tip voor Natuurpunt: vervang die lindeboom maar snel door een
Zwarte els want die kan beter tegen water maar heeft toch ook wat tijd nodig om
dik en rond genoeg te worden om effectief tandpijn te kunnen bestrijden .
off Averbode Bos en Heide – het tandpijnkapelletje
De Bolloheide vind je in Tremelo na een
beetje zoeken op de kaart midden in een villawijk tussen de Grote Bollostraat,
het Vondelpark en de Zandstraat met de hoofdingang aan de Van Maelelaan. Het is een gebiedje van ongeveer 13 hectare en
een overblijfsel van een groot heidegebied dat zich op de Ferrariskaart van
1777 nog uitstrekt van Bonheiden tot Baal maar sindsdien grotendeels bebost is
met grove den en in onze tijd verkaveld tot woonwijken.
Op aandringen van Natuurpunt kocht de
gemeente Tremelo het gebiedje aan in 1997 en verpachtte aan de afdeling Tremelo
van deze organisatie voor een periode van 30 jaar. Daarmee is de Bolloheide het
eerste erkende natuurreservaat in deze gemeente. Er staan nog altijd veel
dennen maar door een intensief beheer van terugdringen van uitheemse bomen en
planten en met het openmaken van de bodem door plaggen groeit en bloeit de
struikheide tussen de bomen op de droge voedselarme en zure zandgrond.
Tremelo – Bolloheide
Het domein is vrij toegankelijk en bij de
bezoekers is het vooral bekend om de kleurrijke geiten die instaan voor de
begrazing en die zo tam zijn dat ze zich zonder problemen van alle kanten laten
fotograferen. Ook al vanwege zijn ligging tussen de huizen wordt het druk
bewandeld en blijkbaar leidt dat wel tot problemen met de honden die de
bezoekers meebrengen en die de geiten lastigvallen. Sinds 1994 is de Bolloheide
beschermd als cultuurhistorisch landschap.
Het oostelijk uiteinde van de Bolloheide
is een stuifzandrug die tijdens het geologische tijdperk holoceen zo’n 12.000
jaar geleden tussen twee ijstijden in werd gevormd door verstuiving van zandig
materiaal vanuit de omringende valleien als gevolg van natuurlijke ontbossingen.
Tremelo – Bolloheide
In een meer recent verleden zijn er nog
verstuivingen gevormd doordat de mensen de heide intensief gebruikten en ook
verder ontbosten. Het hele gebied wordt omringd door een hoogtelijn van 12,5
meter en de Bolloheide zelf ligt nog iets hoger.
Op het terrein komen hoogteverschillen
voor tot twee meter en op veel plaatsen vergravingen. Op de kaart zie je dat aan
de noordkant van het gebied een gracht naar de Raamsbeek ligt die de grens vormt met de provincie Antwerpen.
Aan de zuidkant liggen de Dijle en de Laak. Sinds september 1994 is het gebied beschermd
als ‘cultureelhistorisch landschap’. Die bescherming was dringend noodzakelijk
om te voorkomen dat het gebiedje helemaal onder de huizen zou verdwijnen.
Ik haal er even het erfgoeddossier bij en
lees: “de Bolloheide is een relict van het heide en dennenbossencomplex dat
vroeger het grootste gedeelte van de duinenrij die tussen Mechelen en Aarschot
de noordrand van de Vlaamse Vallei begrenst, innam. Van dit duinenlandschap,
soms de Brabantse Kempen genoemd, zijn slechts enkele relicten overgebleven: de
Kruisheide en het Pommelsven te Keerbergen en de Bolloheide in Tremelo, op de
oostelijke uitloper van de duinenrij. De overige delen van deze duinen werden
vanaf het interbellum omgezet naar uitgestrekte residentiele verkavelingen.”
Tremelo – Bolloheide – dwerggeiten
Vooral tijdens de jaren 1960 explodeerde
de toename van het woningsbestand en de infrastructuur voor recreatie in
‘natuur voor stadsbewoners’ volgens de mode van die tijd. Tot die tijd was het
een “golvend duinlandschap met dennenbossen, heidevelden met winddennen en
berkengroepjes” afgezoomd door landbouwgronden.
Ik blijf het vreemd vinden. Ik lees in
het erfgoeddossier dat in de jaren zestig de stedelingen – vooral Brusselaars en
Mechelaars – het heide- en stuifzandgebied tussen Bonheiden en Baal zo mooi
vonden dat ze er massaal op afkwamen om zich in deze natuur te amuseren. En
vervolgens hebben ze het helemaal volgebouwd met huizen, recreatieterreinen,
winkels en parkings totdat er nog maar een heel klein beetje van die heide als
beschermd relict over is.
Op dat relict is het nu opvallend stil
hoewel er wel veel bezoekers rondwandelen, dikwijls met hun honden, meestal wel
maar niet altijd op de voorbestemde paadjes.
Tremelo – Bolloheide
Buiten het gebied is het een mensendrukte
van belang, op een mooie zaterdagmorgen krijg je de indruk dat zowat iedereen
in de omgeving op de baan is onder het motto ‘hoe meer lawaai hoe leuker’. Ben
ik de enige die dit contrast niet kan vatten?
Op de Ferrariskaart staat het gebied aangeduid
als heide (Grootloo heyde) maar in de 19de eeuw is het in dennenbos
omgezet in het kader van een door de overheid gepromoot ontginningsbeleid. In die
tijd heet de Bolloheide het ‘Bollobos (Bois de Bolloo).
Naast berken en eiken komen er nog altijd
veel vliegdennen – grillige zaailingen van grove den – voor maar de meeste
naaldhoutbestanden zijn verdwenen en dankzij Natuurpunt is de begroeiing met struikheide
terug hersteld, niet alleen door aaien, plaggen en begrazing maar ook door het
verwijderen van massa’s exoten met de Amerikaanse vogelkers op kop. Daardoor zijn
ook een aantal planten (terug)gekomen die bij heidevegetatie thuishoren zoals bosbessen,
stekelbrem, heidespurrie, buntgras, zandblauwtje, vogelpootje en klein
tasjeskruid.
Tremelo – Bolloheide – dwerggeit
Het insectenhotel in het reservaat
vertelt je dat er heel wat insecten ‘gespot’ kunnen worden. De rode bosmier maakt
nesten in het zand en voor de zandloopkever is dit terrein uiteraard ook een
paradijs. Ik heb ze niet gezien maar vogels zoals de bosuil, de zwarte specht
en de boompieper komen er ook voor en ook kleinere zoogdieren zoals de bosmuis
en eekhoorn.
De Bolloheide wordt begraasd door een kuddetje
dwerggeiten die zo tam zijn dat je ze bijna kunt aanhalen. De geit (Capra
hircus) is een herkauwer van oorsprong uit de berggebieden van Klein-Azië die
als een van de eerste diersoorten 10.000 jaar geleden gedomesticeerd werd voor
het vlees, de melk en de harige huiden. Er zijn honderden rassen maar blijkbaar
slechts één ras van dwerggeiten: de Westafrikaanse dwerggeit (Capra aegagrus hircus) maar die komt dan ook voor in allerlei kleuren, bruin, zwart, bont,
stippels. Ze worden tussen de 50 en 60 cm hoog en hun haar is kort, dicht en
glanzend. De horens zijn klein en naar achteren gebogen.
Dwerggeiten zijn erg populair in onze streken omdat
ze zo tam zijn en nogal gemakkelijk te onderhouden. Op kinderboerderijen vind
je bijna altijd maar ook in een beetje grote tuinen worden ze gehouden. Zoals
alle geiten zijn het kuddedieren die graag overal op klimmen en aan alles
knabbelen dus als je ze tussen jonge bomen houdt moet je die wel beschermen.
Tremelo – Bolloheide
Het graasgedrag van geiten is uitvoerig
bestudeerd en het blijkt dat ze zowat
alles eten wat de pot schaft maar dat je een beetje moet oppassen dat je geen
giftige planten op je terrein hebt.
Bladeren en knoppen van bomen en struiken vinden ze
het lekkerste en dat is van belang tegen boomopslag in een heideveld.
Heideplanten eten ze wel maar pas als er niets anders is. In het voorjaar
storten ze zich op het pijpenstrootje, een grassoort die in heidegebieden
altijd bezig is om de heide te verdrijven. Bloeiende distels en brandnetels
eten ze ook graag.
Ze zijn nieuwsgierig, kalm en vluchten niet snel weg.
Dit maakt ze in een vrij toegankelijk natuurreservaat natuurlijk wel kwetsbaar
voor loslopende honden en er gebeuren jammer genoeg ieder jaar ongelukken,
vooral als er jonge geitjes zijn. Ze kunnen niet tegen vocht dus in ons klimaat
hebben ze zeker een goed droog hok nodig. Ze moeten wel zelfs in de winter naar
buiten kunnen want daar krijgen ze een dikke ondervacht van. En tenslotte:
vergeet niet om ze regelmatig te ontwormen!