deze blog is sinds het einde van 2021 niet meer actief: voor alle reportages in de toekomst, ga naar:
https://ernstguelcher.blogspot.com/ en zoek met trefwoord.
deze blog is sinds het einde van 2021 niet meer actief: voor alle reportages in de toekomst, ga naar:
https://ernstguelcher.blogspot.com/ en zoek met trefwoord.
Juli 2021
Ernst Gülcher
contact : ernst.guelcher (at) telenet.be
Op zoek naar het pokdaligste (!) natuurreservaat(je) in ons land? Dan kun je terecht aan de springputten in het Meerdaalwoud. Dit is oorlogserfgoed. Pak de kaart van het bos er maar even bij en zoek te voet je weg naar de kruising tussen Prosperdreef en Walendreef op het grondgebied van de gemeente Oud-Heverlee.
Vlak achter een Miradal-paaltje, een grote beuk een picknictafel en twee metalen ‘shelters’ is het terrein bezaaid met (dikwijls diepe) putten, de een na de ander, zo ver als je kan kijken tussen de bomen en hier en daar staat er water in. Over de geschiedenis van deze merkwaardige zaak vind ik tegenwoordig niet zoveel meer en zeker niet op het internet. Gelukkig heb ik een kopie vastgekregen van een gedetailleerd verslag uit 2007 van de hand van Joseph Verbist, en wat daarin staat te lezen maakt grotendeels deel uit van wat ik hierna vertel, zij het dat je bij zijn tekst moet zijn voor veel meer details over de werkwijze.
Onmiddellijk na het staken van de vijandelijkheden groeven Britse militairen een hele serie stockeerplaatsen langs de Kromme Dreef en maakten ze een tweetal diepe putten om de obussen te doen ontploffen om er van af te geraken. Die stockeerplaatsen zijn er nog en vooral in de winter goed te zien.
Al snel werd de aanvoer te groot en nog in 1944 viel de keuze op een door de Duitsers kaalgekapt terrein ten noordoosten van de kruising van de Walendreef en de Prosperdreef in de ‘Omheining van de Vergerée’. Dat terrein was eigendom van het Ministerie van Landbouw en werd aan Defensie overgedragen. Sindsdien heet dit stuk ‘Omheining van de Put’.
Langs de noordzijde van de Walendreef werd vanaf de Naamsesteenweg een smalle spoorweg aangelegd die doorliep tot in het midden van het nieuwe vernietigingsterrein. Op het terrein werden langs beide zijden van het spoor drie putten gemaakt, waarin munitie opgestapeld en met grond overdekt werd.
Langs de Walendreef kwamen twee schuilplaatsen. Ze werden gebouwd met metalen golfplaten en bedekt met grond. Aan de dreef werden ze afgeschermd door een wand van met zand gevulde munitiekisten.
De schuilplaatsen bestaan nog steeds, de wanden ervan werden einde jaren 70 verwijderd.
De munitie werd aangevoerd op vrachtwagens die dan op de Naamsesteenweg werden overgeladen op de spoorwagonnetjes die door de ontmijners tot aan de putten werden geduwd. In de periode 1944-1945 kwamen er op verzoek van het Amerikaanse ontmijningsteam van de basissen van Beauvechain en Melsbroek twee putten bij.om niet-ontplofte Duitse bommen rond en op de vliegvelden onschadelijk te maken
Op een luchtfoto uit 1948 zijn 6 putten goed herkenbaar. Het spoortje werd al snel niet meer gebruikt omdat de aangevoerde munitie te zwaar werd om over te laden (er waren obussen bij van 500 kg) en lange wachttijden ontstonden voor het verkeer en de trams op de Naamsesteenweg.
De munitie werd tweemaal per dag tot ontploffing gebracht vanaf een plek achter een dikke boom aan de overzijde van de Prosperdreef. Blijkbaar moest je als ontmijner maar niet al te dik zijn. De ontploffingen gingen tot 12 meter diep en eenmaal per jaar werd het terrein door bulldozers geëffend. Met de spade werden nieuwe putten gegraven, op het laatste waren dat er wel zeventig, de ene al wat groter en dieper dan de andere.
Het werk was primitief en gevaarlijk. In feite is het een wonder dat er in de loop van de tijd aan de putten ‘slechts’ twee ongelukken zijn gebeurd. Op 15 januari 1946 ontplofte een zware 128mm granaat en daarbij vielen er twee doden, de soldaten Gerard Marchand en Marcel Vandermotten. Twee andere soldaten, August Berges en Fernand Carmois werden gewond. Op 29 augustus 1961 ontplofte er munitie bij het lossen van een vrachtwagen en maakte een eind aan het leven va de soldaten Armand Andries en Edmond Nuyts. Twee andere soldaten werden gewond: Louis Van Hauw en Désiré van Hove.
Om hen te gedenken staat er een monument aan de ingang van het militair Kwartier Meerdaal aan de Naamsesteenweg. Tot in 2004 stond het aan de ingang van de Walendreef maar bij de inrichting van het Ecoduct werd het verplaatst. Op het monument zijn de namen van de gedode slachtoffers gebeiteld zoals hierboven genoemd (bij J.Verbist luiden de namen een beetje anders).
Het ministerie van Defensie gebruikte dit terrein tot in de zestiger jaren. Tot in je jaren vijftig werden alle dagen grote hoeveelheden vernietigd in reeksen van twee ontploffingen, telkens op het einde van de voormiddag en de namiddag. Daarna gebeurde het nog om de twee of vier weken. Elke keer werd de Naamsesteenweg afgesloten, niet alleen voor de auto’s maar ook voor de tram. Hoeveel munitie er in totaal is vernietigd is nooit bekend gemaakt (misschien ook niet geweten) maar het moeten duizenden tonnen springstof geweest zijn.
Met het veranderen van de tijden kwamen er alsmaar meer klachten over de overlast (bij de ontploffingen rinkelden de ruiten tot in het centrum van Leuven en soms vlogen ze aan scherven) en bovendien moest er voortdurend wacht gehouden worden om dieven van lokale koper- en andere metaalverzamelaars uit het gebied weg te houden (de ‘Roemenen’ van toen).
Toen er dan ook nog grondig verschil van mening opdook tussen de diverse belanghebbende ministeries wie de aanvoerweg in het Meerdaalwoud moest onderhouden, droeg Defensie in maart 1967 het hele bijna cirkelvormige gebied met een doorsnede van ongeveer 150 meter en een oppervlakte van twee hectare over aan de overheidsdienst Waters en Bossen. De stilte in het bos keerde daarmee terug maar wat er overbleef leek in geen enkel opzicht nog op een bos.
Op een luchtfoto van 1969 ziet het springputtenterrein er uit als een maanlandschap. Op een andere foto in 1972 zie je dat er in bijna alle putten water staat en dat er hier en daar al berkjes en wilgjes beginnen te groeien terwijl een eerste plantendek de omgeving aarzelend groen begint te kleuren. Een tiental jaren trok het terrein heel wat biologen en botanici aan die tot hun verbazing ontdekten dat er in en rond de putten niet alleen heel veel soorten planten wilden groeien maar ook allerlei soorten die je elders in deze bosomgeving met zure bodem of zelfs in heel Vlaanderen niet snel zal vinden.
De oorzaak van die bijzondere begroeiing is de combinatie van water met al de uit de putten opgeworpen chemisch vervuilde leem- en kalkachtige grond. Meer details over alle inventarissen die toen zijn gemaakt vind je in het boek Miradal in het hoofdstuk ‘De Planten in de Springputten’ (pagina 216-218, geschreven door André Cresens).
Rond 1976 was de pret alweer afgelopen omdat de bomen en struiken het overnamen. Nadien werden die nog enkele keren weggekapt door vrijwilligers bij de scouts maar dat stopte in 1982 nadat bleek dat er zich in de putten hier en daar nog niet ontplofte munitie bevond. Het terrein werd afgesloten en tot officieus reservaat verklaard en sindsdien hebben de bomen en struiken het overgenomen en weten alleen de kenners nog in het voorjaar de lentebloeiers te vinden voordat de bladeren aan de bomen komen.
Het beheerplan over het Meerdaalwoud van 2007 wijdt enkele pagina’s aan het gebied. Daarin vind je dat de putten, – ondertussen poelen geworden – erg geschikt zijn voor zeldzaam geworden amfibieën zoals salamanders: “de ‘Springputten’ vormen anno 2000 nog één van de interessantste plaatsen met zeer veel groene kikker en met de 4 salamandersoorten (kleine water-, kam-, vinpoot- en Alpenwatersalamander)”.
Maar het Meerdaalwoud bevat in die tijd ook een tamelijke groot volkje van de heel zeldzame vuursalamander en blijkbaar moet een groot deel daarvan zich in de Springputten hebben gevestigd. Ondertussen zijn we alweer 15 jaar verder en hoe de toestand nu is kan ik niet beoordelen. Na een excursie een tiental jaren geleden heb ik er niets meer over gehoord. Op zich zegt dat niets want het monitoren van zeldzame soorten (in dit geval door Natuurpunt) gebeurt om begrijpelijke reden in alle stilte en op ‘Waarnemingen’ zul je de locatie niet vinden.
Ik hoop dat een van degenen die het weten het tegendeel kunnen bevestigen maar ik vrees dat de vuursalamanders het slachtoffer geworden zijn van de gevreesde agressieve schimmelziekte Batrachochytrium salamandrivorans (Bs). Maar gezien de ontoegankelijkheid en de duisternis over en rondom de poelen denk ik ook dat de biotopwaarde voor amfibiën ook verloren is gegaan, al was het maar omdat er geen enkele open plek met een beetje zon meer is.
Na lang aandringen en veel discussie hebben bij de historische ontsluiting van het Meerdaalwoud de bosbeheerders de Springputten als te ontsluiten erfgoedrelict vrijgegeven en in de in 2013 gepubliceerde Miradalbrochure laten opnemen met bijbehorend paaltje en zelfs een paadje tussen de twee shelters.
Maar ik heb de indruk dat er niemand meer komt maar misschien is dat ook wel goed. Voor natuurliefhebbers is het een goede plek om te zien hoe een bos zich ontwikkelt tot een gemengd ‘oerbos’ als het totaal aan zichzelf wordt overgelaten. Al wat een bos te bieden heeft kun je hier vinden aan mossen, dood hout, zwammen, schimmels en voorjaarsbloeiers. Zelfs als je er in zou willen – wat niet aan te raden is want niet goed voor de natuur en wellicht nog altijd onveilig om in zo’n put af te dalen (er is echter nooit een ongeluk gebeurd) – houden al het kriskras door elkaar levende en dode hout en de bramen je wel tegen.
In de zomer wandel je er voorbij zonder iets te zien, in de winter kan je de putten tegenwoordig wel goed zien vanaf de Walendreef. En het hele jaar kan je natuurlijk je picknick opeten aan de monumentale tafel onder de al even eerbiedwaardige beuk aan de Walendreef en je de ietwat cynische vraag stellen of oorlog tussen mensen en volkeren nu wél of toch niet goed voor de natuur is. Op voorwaarde natuurlijk dat je achteraf je zakje ook graag weer meeneemt want menselijke afval in een bos heeft alleen maar slechte kanten …
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
+++
https://www.natuurpunt.be/pagina/vuursalamander
+++
Universiteitsbibliotheek Gent Zoekresultaten
https://lib.ugent.be › catalog
Floristische en fytosociologische studie van de “Springputten” in Meerdaalwoud. Maria Dewit Submitted in 1979 in Leuven. Dienstverlening · Dienstverlening.
+++
Hans Baeté en anderen; Miradal Erfgoed in Heverleebos en Meerdaalwoud, Davidsfonds Leuven2009, ISBN 978-90-5826-642-8
+++
Springputten Meerdaalwoud. Zeer uitgebreide tekst uit 2007 (ook met de in deze tekst vermelde foto’s) geschreven door Joseph Verbist (maar waar deze gepubliceerd werd weet ik nog niet)
![]() |
bron voor beide plattegronden: artikel Joseph Verbist |
Trefwoorden: Meerdaalwoud, springputten, tweede wereldoorlog, munitie, natuurreservaat, defensie, erfgoed, salamander,
juli 2021
Ernst Gülcher
contact: ernst.guelcher (at) telenet.be
Neem de kaart er maar weer bij en ga eens op stap in het natuurgebied Papenbroek. Bij Natuurpunt lees ik dat het een gebied is van ergens tussen de 10 en de 50 ha dat ligt in de Begijnebeekvallei. Die vallei is het eerste gedeelte van de Hagelandse vallei en wordt omsloten door min of meer evenwijdig lopende heuvelruggen met intrigerende namen zoals Blakenberg en Luienberg. Op die heuvelruggen is het ook mooi wandelen hoewel je er wel het lawaai van de veel te drukke ‘Staatsbaan’ of N2 Leuvensesteenweg tussen Bekkevoort en Diest moet bijnemen, zeker als je die hier of daar wil oversteken.
Het reservaat zelf ligt juist te oosten de Zandstraat in Assent, een deelgemeente .van Bekkevoort. Het is een tamelijk smalle strook rechts van de Begijnebeek en op de kaart lijkt het niet erg toegankelijk. Maar op het terrein zal je al snel merken dat er wel degelijk een aantal leuke wandelpaadjes zijn voor natuurliefhebbers die goed ter been zijn en op zoek zijn naar een wat ruigere natuurbeleving. Je er een mooie aangeduide luswandeling in en rond maken maar je kan ook helemaal door en dan weer terug.
Natuurpunt: “Het Papenbroek bestaat uit een aaneenschakeling van natte graslanden, ruigten, bos en kleine waterpartijen. De bloemrijke laagveenhooilanden van weleer worden opnieuw in ere hersteld. Het Papenbroek herbergt veel zeldzame en bedreigde soorten. … In 1253 behoorde het Papenbroek toe aan de abdij van Sint-Truiden. De paters of ‘papen’ hadden het voor het zeggen in het gebied, vandaar ook de naam. Centraal in het Papenbroek ontspringt een bekoorlijk watertje, de Gele Gracht, gevoed door helder kwelwater. De naam ‘Gele Gracht’ wordt in oude documenten ‘Geilengracht’ genoemd. Het woord ‘geil’ stond vroeger namelijk voor ‘vruchtbaar’ of ‘welig’.”
Op de Ferrariskaart van 1777 zie ik op de plaats van die gracht de naam ‘Beverbeek’ staan, dus misschien heeft het daarmee ook wel te maken. De Bevermolen die ook op die kaart staat is er niet meer.
Het natuurreservaat Papenbroek maakt tegenwoordig geheel of gedeeltelijk deel uit van de gemeente Bekkevoort maar samen met het dorpje Papenbroek en de Begijnebeek was het eeuwenlang een deel van Diest. Als je op de kaart kijkt zie je dat de vallei ten zuidenwesten van die stad ligt. De reden ken ik niet maar op de kaart van nu is de beek aangeduid als ‘Winterbeek’ terwijl hij op alle oude kaarten de naam Begijnenbeek draagt.
In de beschrijving op de inventaris va onroerend erfgoed lees ik dat hij “behoort tot het Demerbekken (en) maakt mogelijk deel uit van een voormalige fossiele vallei die zou kunnen doorgetrokken worden naar het westen langs de vallei van de Winge. Sommige auteurs zien hierin een voormalige Demerbedding”. Als dat laatste waar is denk ik dat in de oude tijd het water in de vallei in de richting van Werchter moet zijn gestroomd terwijl het vandaag de dag richting Diest gaat. Wie weet daar meer over?
Om in Diest ter hoogte van de Saspoort aan de Demer te geraken maakt de Begijnenbeek samen met de Gele Gracht een grote lus om de noord van de Kloosterberg, een heuvel van zo’n 50m boven de zeespiegel die daar door de zee als duin is achtergelaten in het ‘Diestiaanse’ tijdperk, dat wil zeggen zo’n 4 tot 10 miljoen jaar geleden. Op oude kaarten zoals die van Villaret (1745) zie je dat de hellingen van de vallei nog grotendeels bebost zijn zoals het ‘Bois du Prince d’Orange’ aan de noordkant en het ‘Bois de Nebauris’ aan de zuidkant maar op de kaart van 1873 is er al heel veel omgezet in akkers met holle wegen naar de vallei. Op de kaart van nu zijn er nog nauwelijks bomen te zien maar wel veel huizen en autowegen. Richting Kloosterberg is er alleen nog een bosje overgebleven dat recent is ingericht als het ‘bosreservaat Gasthuisbos’.
De beek zelf is op de oude kaarten nog een lint met talloze kronkels maar na de Tweede Wereldoorlog is hij bijna volledig rechtgetrokken. Dat dit allemaal samen mede de oorzaak is van overstromingen in de afgelopen jaren hebben de bewoners in de vallei moeten ervaren maar daar kom ik nog op terug.
In de vallei van de Begijnenbeek zelf “vinden we een nog grotendeels oorspronkelijk beemdenlandschap met sporadisch nog perceelsrandbegroeiing. Het Papenbroek is een waardevol natuurgebied.”. Jammer genoeg sta je aan de ingang van het gebied in Assent aan de Zandstraat wel ook aan de voordeur van een in de jaren zeventig aangelegde ambachtszone die ter plaatse het grootste deel van de vallei in een betonzone verandert. Misschien kan die nog eens verhuizen om de historische natuur-eenheid te herstellen?
Het gebied is dankzij het zorgvuldig natuur- en maaibeheer van Natuurpunt-Bekkevoort in zo’n 30 jaar veranderd van een verruigte wildernis van oude turfputten en door de boeren verlaten natte hooilanden, nadien beplant met snelgroeiende populieren, uitgegroeid tot een topnatuurparel met allerlei bloemrijke zeldzame planten die er in het verleden waren en na een lange periode van afwezigheid door verstoring nu de een na de ander weer tevoorschijn komen.
De fotogenieke weiden waar je als bezoeker doorstapt zijn zogenoemde ‘blauwgraslanden’. Volgens Wikipedia is zo’n weide een “associatie uit de klasse van de matig voedselrijke graslanden, een bijzonder soortenrijke plantengemeenschap van schraal nat grasland dat voorkomt op voedselarme, natte gronden, overwegend in beekdalen en laagvenen. De bodem mag noch te voedselrijk, noch te zuur zijn…. Tot het begin van de twintigste eeuw vond men in de laagveengebieden van de Lage landen grote oppervlakten blauwgrasland, alsook in (de randen van) de beekdalen van regio’s met een zandige ondergrond. …. Schattingen over de oppervlakte blauwgrasland in Vlaanderen lopen op tot duizenden hectare…. Door de ‘kwaliteitsverbetering’ van landbouwgronden tijdens de 20e eeuw, waaronder het gebruik van kunstmest, verlaging van de grondwaterstand en verzuring is er nog maar heel weinig bewaard gebleven van dit vegetatietype”.
Het herstel van dit soort natuur vergt jarenlang geduldig maaien en afvoeren. Het resultaat mag er zijn en het klopt wat op de website van Natuurpunt-Bekkevoort staat dat de bloemrijke laagveenhooilanden die al 25 jaar in beheer zijn een “ware streling voor het oog zijn”. Die worden alle jaren tweemaal gemaaid en het maaisel wordt gehooid of afgevoerd. Daarbij worden blijkbaar ook zwarte Schotse hebridean-schapen ingezet maar die zijn nu nog niet te zien.want de schapen waar ik foto’s van post zijn wit maar van welke soort ze zijn weet ik niet.
De hoofdzaak is dat alles zo kort en opgeruimd mogelijk de winter in gaat. Daarnaast wordt ook de opslag van wilgen bestreden om verbossing te voorkomen en de vroegere turfputten opengemaakt om te kunnen dienen als poelen voor amfibiën en watergebonden insecten. Omdat het een drassig en dus kwetsbaar landschap is kunnen er geen zware machines gebruikt worden en moet er veel met de hand gebeuren: “elke eerste zaterdag komen vrijwilligers hun handen uit de mouwen steken. In het kader van het project educatief natuurbeheer in Vlaams-Brabant, komen ook de Bekkevoortse scholen regelmatig helpen.” Op de website vind je de agenda met de aangekondigde werkdagen. Ik denk dat ik nog lang niet alles van dit natuurgebied gezien heb en er dus wel weer binnenkort een bezoek ga brengen.
Tegelijkertijd moet natuurlijk ook verhinderd worden dat milieuvervuiling het gebied binnendringt en de bodem aantast.
In de tijd dat de beek nog meanderde diende de vallei als opvangbekken bij zware regen, vooral tijdens de winter, maar omdat het water proper was konden de boeren het meekomende slib gebruiken om hun landjes vruchtbaar te maken zonder dat de natuur verstoord werd. Maar in onze tijd veroorzaken zulke overstromingen zeer grote schade.
Het reservaat werd in 1989 al eens onder water gezet door een ongewenste overstroming van de Begijnenbeek en bijna 20 jaar later was het opnieuw raak. Tijdens een zwaar onweer op 4 juni 2018 werd het hele reservaat herschapen tot een modderpoel waardoor tot ellende van Natuurpunt Bekkevoort jarenlang natuurbeheer op één dag vernietigd werd “door vervuild slib van de hoger gelegen akkers” maar ook door vervuild water uit de overgelopen rioleringen die niet voldoende op de waterzuivering zijn aangesloten. Tegelijkertijd stonden ook in de stad Diest hele straten onder water.
Als natuurbeheerder van graslanden met orchideeën is dat om wanhopig te worden want dat water zit vol met veel te voedselrijke en giftige landbouwresten en met huishoudelijk afval uit de nog niet voldoende aangesloten rioleringen. Maar tegelijkertijd is die beek in het verleden zodanig gekanaliseerd (rechtgetrokken en verdiept) dat ook in de stad Diest straten en kelders blank komen te staan omdat het water niet kan uitvloeien. Blijkbaar is het probleem niet nieuw want ik lees in een aankondiging in juni 2017 bij de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) dat ze dan al werken hebben uitgevoerd aan de beek en dat ze nog twee extra gecontroleerde overstromingsgebieden gaan aanleggen die begin 2018 moeten klaar zijn.
Ik ben het allemaal al eens ter plaatse gaan bekijken. Als ik het goed begrijp komt het er op neer dat men op de splitsing tussen de Begijnenbeek en de Leugenbeek ten zuiden van Diest en ten noorden van het natuurreservaat het water wil verhinderen om rechtstreeks naar de stad te stromen (via de Begijnenbeek west van de Kloosterberg) maar het wil afleiden naar het natuurgebied Webbekom (via de Leugebeek oost van de Kloosterberg).
Op de kaart zie je op die splitsing aan het eind van de Neerveldweg (grondgebied gemeente Diest) een ‘verdeelcentrum’ met de naam K7. Om een en ander op een ecologisch verantwoorde manier aan te pakken worden niet alleen schuiven en dijken aangelegd maar ook de oude loop van de Begijnenbeek in ere hersteld door die minder diep te maken en er opnieuw bochten in aan te leggen.
We zijn nu 2021 en of al die werken al voltooid zijn weet ik niet zeker. Ik lees bij VMM dat “de goede ecologische toestand van de waterloop ten laatste in 2027 moet worden gehaald”. Alleszins zijn er blijkbaar sinds 2018 geen overstromingen meer geweest.maar tegelijkertijd lees ik dat we “door de klimaatverandering … allicht … moeten leren accepteren dat wateroverlast op bepaalde momenten onvermijdelijk zal zijn”.
Begin juli 2021 stonden veel straten in Vlaams- en Waals Brabant weer onder modderwater maar of Diest ook getroffen is heb ik niet gezien. In elk gevam; plan je huis of bedrijf maar niet in overstromingsgebied zou ik zeggen. De overstroomde wijk in Diest was eind vorige eeuw nog een waterbergend moerasdeel van de vallei dus wie daar gebouwd heeft oogst de moeilijkheden die in die tijd gezaaid werden. Daar komt bij dat als gevolg van de klimaatverandering de heftigheid van zulke onweders eerder zal toe- dan afnemen.afgewisseld door lange perioden van overmatige droogte wat al evenmin goed is voor de natuur en de levende wezens die het daarvan moeten hebben.
Voor het natuurbeheer zoals in het Papenbroek is het uiteraard van vitaal belang dat de agrarische en rioleringsvervuiling worden aangepakt maar blijkbaar is vooral het eerste nog altijd erg problematisch. Die doos van Pandora doe ik een andere keer nog wel open.
Op foto’s van Natuurpunt-Bekkevoort gezien zie je de tot aan de rand gevulde Begijnenbeek die hier en daar al aan het overlopen is maar uiteindelijk zijn de beheerder er met de schrik afgekomen en is een ramp deze keer uitgebleven.
Conservator Fredric Gabrys meldt dat hij denkt “dat 2018 voorlopig de laatste keer was met modder en massa water in het papenbroek. Bepaalde delen zie je dit nog met veel brandnetel en distels maar dit beperkt zich grotendeels tot het eerste perceel vanaf de Zandstraat. De overige percelen zijn nog ok, weliswaar betekenen die overstromingen met voedselrijk water en slib weer dat we een 10 jaar terug in de tijd worden geslingerd met beheren, dus terug verder verschralen. De percelen verder ten zuiden, ten zuiden van de Gele gracht blijven normaal altijd gespaard van overstromingen. Behalve die keer in sep 1998”.
De kanttekening is dat het niet zeker is of de beheerders gewoon geluk hebben gehad of dat dit het positief resultaat is van de waterbeheersingsmaatregelen die de Vlaamse Milieu Maatschappij de afgelopen jaren heeft genomen om overstromingen te vermijden door de ecologie van de waterloop te verbeteren en door het water te verhinderen in grote massa’s naar de meest zuidelijke woonwijk van de stad Diest te stromen door het af te leiden naar het natuurgebied Webbekom.
Op mijn vraag naar de toestand in ‘zijn’ gebied antwoordt beheerder Bert Vandebosch: “Nu eerder geluk gehad…Te veel water hou je toch nooit tegen. Je kan er wel voor zorgen dat het zo proper mogelijk is en dan is er nog heel veel werk aan de Begijnenbeek en omliggend landschap….. er zijn zeer nuttige werken geweest maar dat ligt stroomafwaarts van het Papenbroek en heeft dus beperkte impact voor ons. Maar water vind ik niet zo erg zolang er geen sediment en mest van de akkers en rioolwater bij zit. In samenwerking met VMM hoopt men in de toekomst wel terug meanders te herstellen in het Papenbroek om nog meer water te bergen en langzaamaan wordt de vuilvracht van de beek gehaald. Ook stroomopwaarts ter hoogte van het industriepark wordt de vallei gedeeltelijk terug afgegraven en gesaneerd.”
Na al de wateroverlastfoto’s van de laatste tijd ben ik meer dan benieuwd hoe het staat met de tegenmaatregelen op onze waterlopen en – gebruik makend van de gelegenheid – ben ik maar eens een kijkje gaan nemen aan dat eerder in deze reportage genoemde ‘verdeelpunt K7’ ten noorden van het Papenbroek op de plek waar de Leugebeek zich van de Begijnenbeek afsplitst en ten oosten van de Kloosterheuvel richting natuurgebied Webbekom gaat. Ik toon je enkele foto’s van dit bouwwerk, mooi vind ik het niet maar nuttig is het wel denk ik.
Dankzij K7 is de vallei van de Begijnenbeek en de Leugebeek tussen het Papenbroek in Bekkevoort en de woonwijk van Poelst in Diest bij het wolkbreuken van deze week niet onder water komen te staan.
Je kan zien dat het water nog een flink stuk hoger heeft gestaan maar dat het binnen de bedding van beide beken en ook van die van de Gele Gracht gebleven is (die naam staat niet meer op de kaart van nu). Door het ophalen of neerlaten van de stuwen aan het verdeelcentrum wordt met de hulp van de elektriciteit van de torenhoge windmolens in de omgeving de waterstand in de beken geregeld.
Op dit ogenblik staat het water stroomafwaarts in de Begijnenbeek west een stuk hoger dan dat in de Leugebeek naar het oosten. Maar de hoogte van de stuw bepaalt ook het peil van het water stroomopwaarts en met dat niveau is de beek tot een meter onder de rand gevuld maar het zou dus nog hoger kunnen.
De brede waterplas is wel een enorm verschil met het diepliggende gootje van een paar dagen geleden van voor het onweer waarin nauwelijks enig stroompje te zien was. De oever is flink drassig maar met rubberbotten kom je er goed langs. Voor wandelaars zijn er zelfs knooppunten voorzien en bij een bosje kom je een bord tegen dat je waarschuwt tegen buizerds. De stad meldt zich door een reusachtige Carrefour supermarkt aan de Reustraat ter hoogte van de Romblokstraat maar tenzij je daar je boodschappen wilt doen kan je mooi groen verder langs de beek richting Provinciaal Centrum Halve Maan hoewel je dan wel tussen de huizen terecht komt.
Wat mij opvalt is dat het water ferm stroomt maar dat de velden niet overmatig veel tekenen vertonen van erosie. Om het slib vast te houden zijn er op veel plaatsen bloemstroken voorzien waarop ik zelfs korenbloemen zie staan. Tot mijn spijt kom je vanaf hier niet langs de beek naar het natuurgebied Papenbroek zelf. Aan het oude Piëta-kapelletje aan de Neerveldstraat gaat er wel een pad maar dat loopt dood op privéweiden en boomgaarden, een beetje eikenbos en heel wat wildernis. Ik vermoed dat in de komende jaren dit landschap ook wel in natuurbeheer zal worden genomen en dat zou ik een goede zaak vinden. Om je heel dat ingewikkelde watersysteem van de Begijnenbeek en Leugenbeek rondom de Kloosterberg ten zuiden van Diest te laten zien heb ik een kaart bijgevoegd gebaseerd op die van Googlemaps. Daar zie je wel dat je als voetganger hier gemakkelijk in moeilijkheden kan komen als de de bruggetjes niet weet zijn.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/135082
Kloosterberg en vallei van Begijnenbeek
+++
https://www.natuurpunt.be/afdelingen/natuurpunt-bekkevoort
+++
https://nl.wikipedia.org/wiki/Blauwgrasland
+++
https://www.hln.be/bekkevoort/zware-ravage-in-papenbroek~a422a074/
+++
Juni 2017 – Overstromingsgebieden en beekherstel voor de …
https://www.integraalwaterbeleid.be › in-de-kijker › ov…
+++
https://www.robtv.be/nieuws/overstromingen-in-wijk-van-poels-in-diest-voorgoed-verleden-tijd-79230
+++
Bijkomende maatregelen aan Begijnenbeek en Leugebeek …
https://holahageland.net › 2019/12/04 › bijkomende-m…
trefwoorden: Bekkevoort, Assent, Begijnenbeek, Leugebeek, Diest, Papenbroek, Natuurpunt, blauwgrasland, natuurbeheer, wateroverlast,
juli 2018
Ernst Gülcher
contact: ernst.guelcher (at) telenet.be
De Watermolen van Rotselaar op de Dijle, in de erfgoedinventaris als Maalderij Van Doren vermeld, is van het turbinetype maar dat was niet altijd zo. De oudste vermelding gaat terug tot 1217, jaar waarin Heer Arnolf II van Rotselaar sterft en zijn bezittingen nalaat aan zijn oudste zoon Arnolf III. In die tijd telt het dorp vier watermolens waaronder de onze die dan staat op het eilandje dat nu nog bestaat.
Door huwelijken komt hij in bezit van de hertogen van Aarschot; achtereenvolgens de families De Croÿ en D’Arenberg. In het Arenbergarchief in Leuven zie je de molen aan de overkant van de Dijle op een 16de -eeuwse pentekening (1544) van het Middeleeuwse Rotselaar. Het is dan een uit hout opgetrokken constructie met een vlechtwerk van leem en stro tussen de balken. Het oudste stenen gebouw, de nog bestaande molenaarswoning, dateert uit 1573. Op een mooie pre-kadastrale kaart in het Arenbergarchief waarop alle hertogelijke eigendommen in Rotselaar te zien zijn, zie je de molen staan. De muren zijn van baksteen, het dak is gedekt met natuurleien en de fundering is van plaatselijke Diestiaanse ijzerzandsteen.
De molen zelf, het nog bestaand witgekalkt gebouw met de hijsinstallatie, dateert uit 1664: hij vervangt het vakwerkgebouw dat op het moleneiland stond en dat tijdens de godsdienstoorlogen vernield is. Pas in dat jaar vindt de Spaansgezinde hertog de politieke en economische situatie terug geschikt om te investeren in de Molen van Rotselaar. Het bouwwerk wordt de op 2 na grootste molen van de Nederlanden met twee, een tijdlang zelfs drie raderen.
Er wordt niet alleen graan van boeren uit de omgeving vermalen, maar ook graan dat via de Dijle vanuit Antwerpen wordt aangevoerd. De Dijle is immers bevaarbaar voor vrachtschepen zij het dat die langs de molen via een sluis moeten passeren (als ik het goed zie op de kaart). Samen met de nieuwe molen wordt door de Brusselse bouwmeester Hanecart in 1662 ook een nieuwe sluis op de Dijle ontworpen waarvan de stenen wanden en het landhoofd nog altijd bestaan.
De watermolen van Rotselaar is het begin van de 18de eeuw al een voor die tijd groot bedrijf dat in de honderd jaar nadien gestadig groter wordt. Aanplakbiljetten van rond 1735 spreken over drie maalkoppels (‘drij paer stenen’) waarop koren, tarwe en mout gemalen wordt, dat laatste voor de plaatselijke bierbrouwerij. Na de aanleg van de Leuvense Vaart in 1752 komen de vrachtschepen voortaan rechtstreeks van Antwerpen naar Leuven en niet meer via de Dijle langs Rotselaar. Omdat alle in Antwerpen gekochte graan vanaf dan met paard en wagen uit Wijgmaal gehaald moet worden wordt in 1777 de nu nog bestaande paardenstal met knechtenverblijf gebouwd. Maar blijkbaar heeft dat geen schadelijke invloed op het molenbedrijf want enkele jaren later zijn er zelfs vier maalkoppels in plaats van drie.
Op de Ferrariskaart van 1777 staat de molen er duidelijk op. De molen werkt verder maar krijgt onder de Franse bezetting en in de periode daarna blijkbaar toch met problemen te kampen.
Rapporten van 1840 spreken over de slechte staat van de gebouwen. De molen heeft het statuut van ‘loonmolen’ wat betekent dat er alleen gemalen wordt op vraag van de boeren en blijkbaar gaat dat achteruit. Daar komt bij dat alleen inlands graan verwerkt wordt. In later tijd wordt het molenbedrijf een handelsnijverheid waarin de molenaar zelf het graan gaat kopen en de bloem aan de bakkers verkoopt.
In die vooruitstrevende zienswijze komt rond 1840 de familie Van Doren als pachter van de hertog van Arenberg op de Molen van Rotselaar en brengt deze van het ambachtelijke naar het industriële tijdperk. Bekend geworden als ‘Maalderij Van Doren’ schakelt de molen in die tijd over van het ambachtelijke naar het industriële tijdperk. Rond 1870 wordt een nieuwe schuur gebouwd langs de Molenstraat tegen de paardenstal om meer opslagruimte te scheppen.
Rond 1880 wordt de molenmachinerie, tot dan bestaand uit de vier stenen maalstoelen, uitgebreid met een paar cilindermolens. Zulke machines bevatten metalen cilinders die met een verschillende snelheid tegen elkaar indraaien. Tussen de cilinders wordt het graan geplet en uit elkaar getrokken.
In het erfgoeddossier lees ik dat deze maalmethode het “warm malen” genoemd wordt omdat door de grotere snelheid en wrijving dan bij het malen met stenen de temperatuur stijgt. Het resultaat is dat je wel snel een heel fijne witte bloem krijgt maar dat de kwaliteit daarvan iets minder is dan die bij het ‘koud malen’.
Deze vorm van industrieel malen met cilinders is in die tijd nog een zeldzaamheid maar het maakt de molen erg bekend in de streek en de wijde omgeving want zelfs de boeren van tegen de Nederlandse grens brengen hun koren naar Rotselaar vanwege die fijne witte bloem. In het dossier lees ik ook dat de geïnstalleerde machines ondertussen niet nieuw waren maar tweedehands gekocht bij de industriële molen ‘Remy’ in Wijgmaal. Tegelijkertijd wordt ook werk gemaakt van vergaande automatisatie van het maalprocedé met ‘plansichters’, dat zijn automatisch op en neer gaande zeven om de verschillende delen van het graan te scheiden, en ‘elevatoren’, dat zijn jakobsladders waarlangs het meel in bakjes automatisch naar boven kan worden getransporteerd samen met het luiwerk dat dient om met waterkracht zware zakken op te hijsen.
Tot 1902 wordt de molen nog altijd aangedreven door twee raderen groot genoeg om het verval van 2,5m. te benutten maar dan legt het provinciebestuur na grote overstromingen op de Dijle vergaande aanpassing op aan alle moleneigenaars van hun stuwen en sluizen. De hertogin van Arenberg wil de kosten niet dragen en verkoopt de molen aan haar pachter Victor van Doren. Die renoveert de stuwen, vervangt de raderen door een turbine en bouwt de hoge silo. Vanaf 1907 doet ook de elektriciteitsopwekking zijn intrede.
De watermolen van Rotselaar wordt sinds 1902 dus niet meer aangedreven door raderen maar door de in de nieuwe silo geïnstalleerd hypermoderne turbine ‘Phenix’ nr.40 van de Franse onderneming Schneider-Jacquet met een gegarandeerd rendement van 80%.
Met een debiet van 3500 liter water per seconde en een verval van 2,1m levert dat een productie op van 245 zakken elk met 100kg afgewerkt graan per 24 uur en dat is meer dan tweemaal zoveel als tevoren met de raderen.
Sinds 2007 wordt de turbine ook gebruikt om elektriciteit op te wekken door middel van een alternator. Bij een voltage van 230-240 volt kan gemiddeld 50 tot 60 kilowatt stroom geleverd worden. Die stroom is nodig om de molen van verlichting te voorzien opdat er voortaan met een drieploegenstelsel 6 op 7 dagen de klok rond kan gemalen worden. Met het surplus worden op voorstel van de molenaar – dan ook plaatselijk gemeentesecretaris – de beide bruggen over de Dijle van elektrische lantaarns voorzien, iets wat in die tijd nog nergens anders gebeurt.
De vijf verdiepingen hoge stevig gebouwde silo heeft een capaciteit van 60 ton en is een grote trechtervormige kuip die in zes compartimenten verdeeld is om de te stockeren soorten graan te bevatten. Dat wordt aangevoerd door de boeren of door de molenarbeiders. De molen is niet uitgerust om graan in bulk te lossen maar toch koopt de molenaar ook grotere partijen aan die dan door een vervoerbedrijf in zakken worden aangebracht.
De zakken worden gelijkvloers geleegd in een trechtervormige houten bak en vandaar met een ‘bakjeslift’ (elevator) naar het juiste compartiment gevoerd. Meer details over het hele maalprocedé vind je in het erfgoeddossier evenals een uitleg over alle noodzakelijke verbouwingen en over problemen die veroorzaakt worden door het trillen van de turbine.
In de dertiger jaren wordt nog een loods bijgebouwd en een kantoorgebouw op de binnenkoer en in 1950 worden de gietijzeren schoepen van de turbine vernieuwd. Maar toch is al voor de Tweede Wereldoorlog duidelijk dat de molen met zijn verouderend machinepark en de te krappe behuizing het zal moeten afleggen tegen de grote maalderijen in het Leuvense zoals Remy in Wijgmaal, Hungaria, Van Orshoven en de Leuvense Dijlemolens. In 1968 maalt de molen voor het laatst, het maalcontingent wordt verkocht, de machines verzegeld en alle drijfriemen verwijderd. In 1973 overlijdt de laatste bewoonster en vanaf dan staat alles leeg en raakt in verval door het oprukken van de natuur en het gebruikelijke klein en groot vandalisme. Vooral dat laatste leidt tot razendsnel verval. De website van de molen toont een serie foto’s over de toestand van 1974 van de hand van fotograaf Jan de Vijver.
Vanaf 1976 dringen plaatselijke bewoners aan op bescherming als monument. Bij wijze van eerste stap kan afbraak en verkaveling van het terrein juist worden verhinderd doordat in het gewestplan de site wordt ingekleurd als natuurgebied. De eigenaar zet het geheel dan maar te koop en hoopt kennelijk nog altijd op een goede afbraakprijs want er zitten heel wat bakstenen en metalen in en op de affiche lees je dat de maalderij een massa waardevol hout en eiken balken bevat. Er komen toch geen kopers opdagen, ik vermoed omdat verkaveling tot nieuwbouw onmogelijk is geworden.
Na tien jaar leegstand wordt op 22 juni 1983 de Molen van Rotselaar definitief beschermd als industrieel-archeologisch waardevol monument en de omgeving als dorpsgezicht. Twee jaar later slaagt de Leuvense VZW ‘TSAP’ (’t Samen Anders Proberen) er in om het geld te verzamelen om de molen aan te kopen.
De leden willen er komen wonen en werken op een soortgelijke manier zoals dat ook het geval is in de Dijlemolens in Leuven. Dit is het begin van het woon- en werkproject Molen van Rotselaar.
Architect Rob Geys en zijn mensen gaan aan de slag om alles op te meten en plannen te maken. Omdat op verschillende plaatsen de gebouwen dreigen in te storten worden met een eerste overheidssteun in 1987 de eerste instandhoudingswerken uitgevoerd om erger te beletten. Toch is nog de algehele instorting nodig van de oude houten schuur voordat de restauratie echt kan beginnen nadat de toenmalig minister van Monumentenzorg het eerste subsidiedossier ondertekent op voorwaarde dat het aantal woonheden van 4 naar 8 zal worden gebracht.
Maar zoals dikwijls het geval is in restauratiedossiers blijkt de ligging in natuurgebied niet alleen de redding te zijn tegen verkaveling maar ook het begin van een lange en moeilijke weg om in dat gebied de nodige grote woon- en bedrijfswerken te mogen ondernemen. De molenwebsite wijdt daar maar één paragraaf aan maar ik vermoed (weet zeker) dat er toch heel wat mensen van velerlei slag en besluitvaardigheid om de vergadertafel hebben moeten zitten om samen een zeer gedetailleerd restauratie- en beheerplan te bestuderen en uiteindelijk er hun medewerking aan te geven..
Op de website van de Molen van Rotselaar lees je hoe na een leegstand van 10 jaar en het instorten van de antieke houten schuur in 1987 de echte restauratie begint. Over hoeveel miljoenen franken, euro’s en arbeidsuren en slapeloze nachten het in deze eerste fase allemaal gekost heeft wordt niet veel gezegd: “met eigen middelen en overheidssubsidie en over een periode van meer dan tien jaar wordt het molencomplex omgevormd tot een eigentijds woon- en werkproject waarin in 9 wooneenheden een dertigtal mensen hun plaats gevonden hebben”.
In 1991 wordt de molenaarswoning grondig gerestaureerd door het Herselts gespecialiseerde bedrijf Memibo.
Zowel voorbereiding (zoals het opruimen en kuisen) als afwerking wordt door de eigenaars echter zelf gedaan met de hulp van dikwijls jonge vrijwilligers die daarvoor zelfs uit Letland komen afzakken. Het jaar daarna pakt het bedrijf ook de paardenstal met knechtenverblijf aan, het bakhuis en het gebouw van de turbine. Gebouw na gebouw wordt onder handen genomen en in het kader van de bewuste beslissing om oud en modern en de achtereenvolgende bouwstijlen samen te brengen wordt ook het ronde torengebouw op de binnenplaats gebouwd.
In het licht van mijn ervaringen met restauratie- en bestemmingsproblemen bij erfgoed-monumenten, zeker als die in natuurgebied liggen waar volgens de wet niet gebouwd mag worden vind ik de watermolen van Rotselaar een wel bijzonder geslaagd project waarvan ik verwacht dat het op veel andere plaatsen navolging zal vinden.
In 1994 wordt de oude turbine gedemonteerd en gereviseerd en in 1995 opnieuw ingebouwd met tandwielkast en generator. De turbine heeft een vermogen van 100PK en levert ongeveer 500.000 KWh groene stroom per jaar ofwel zoveel als het gemiddeld verbruik van zo’n 140 Vlaamse huishoudens. Om de capaciteit te bereiken wordt in 1995 ook de oude 17de -eeuwse sluis vervangen door een dubbele klepstuw met vier schuiven. Op de in 2012 nieuw aangelegde ‘bypass’ (de vistrap) wordt ook zo’n stuw gezet en daar wijd ik nog een afzonderlijke bijdrage aan. Sindsdien wordt het water opgestuwd tot op een verval van 2,40 meter (het ‘pegelpeil’) en is de molen tot een moderne elektriciteitscentrale omgebouwd.
Dat is het begin van de groene stroom coöperatie Ecopower met maatschappelijke zetel in Rotselaar waar je aandelen van kan kopen. In 2006 begint de restauratie en gedeeltelijke vernieuwing van het in 1996 gedemonteerde en in depot gezette machinepark en sinds 2010 staat alles er weer zoals vroeger: 7 cilinderwalsstoelen en 3 steenkoppels. Onder leiding van Memibo is dit immense specialistenwerk grotendeels gedaan door Fons Verbeeck uit Rotselaar en Jan Lambrechts uit Hoeselt). Voor deze fase trekt Vlaams minister Dirk Van Mechelen in 2008 een premie uit van bijna 237.000 euro. Als kers op de taart krijgt de molen in 2013 het embleem van ‘Actieve Molen’ van het Molenforum Vlaanderen.
Als ik het goed begrepen heb zou in de Watermolen van Rotselaar sinds 2010 weer zowat dezelfde hoeveelheid graan verwerkt moeten kunnen worden als in 1902 na de installering van de turbine. In die tijd staat de capaciteit op 245 zakken elk met 100kg afgewerkt graan per 24 uur of wel 24.500 kg per etmaal. Daar kan je heel wat broden mee bakken denk ik dan. In werkelijkheid wordt er echter nauwelijks gemalen en dient heel de installatie bijna uitsluitend om bezoekers te tonen hoe het er vroeger aan toeging. De molen is geen werkende maalderij maar een museum.
Er wordt wel alle donderdagen brood gebakken in de houtoven in het bakhuis maar het meel komt van andere molens in de omgeving. Op rondleidingen wordt soms een beetje gemalen maar met een klein losstaand boerengemaal met mini molenstenen. De belangrijkste reden is dat het produktieprocedé dat duizend jaar lang beproefd en goed was, in onze tijd door specialisten in ‘Brussel’ en ‘Europa’ niet meer aanvaard wordt door de wetgeving op de voedselveiligheid. Blijkbaar gaat het vooral om de hygiëne waarbij onder meer etenswaren niet meer in een houten machinerie mogen worden verwerkt. Alleen voor puur demonstratieve doeleinden mag er bij wijze van ‘uitzondering’ gemalen worden maar dan mag het gebakken brood niet worden verkocht.
Bovendien leidt onregelmatig gebruik van de stenen en andere machines tot overdreven schoonmaakproblemen.
Ik heb dit verhaal ook al gehoord van molenaars in andere molens en als het waar is vind het geen goede zaak. Zo verspillen we menselijke inspanningen, gepassioneerde inzet, professionele kennis en ook een massa geld want je hoeft toch niet een heel machinepark volledig te restaureren als je er daarna alleen maar mag naar kijken? Tegelijkertijd zie ik toch ook wel veel molenaars malen op contract, bij monumentendagen, open deurdagen en andere gelegenheden. Volgens mij is er dus nog een uitdaging voor de toekomst: hoe kan deze molen en alle andere molens die al gerestaureerd zijn of worden, opnieuw op ambachtelijke (kleinschalig) wijze voor ons hoogwaardig dagelijks brood zorgen? Voor de rest is heel dit project natuurlijk een fantastisch verhaal. De molen produceert groene stroom en is het centrum van Ecopower. Op de website vind je alle informatie over talloze sociale en culturele activiteiten en wat er daar allemaal zo bij komt kijken. Binnenkort is het opnieuw molenfeesten en ik denk dat het de moeite waard is om dan een bezoekje aan de molen te brengen. Ik kom hier zeker nog terug.
De Watermolen van Rotselaar speelt een zeer belangrijke rol voor de waterzuivering. De Dijle heeft in Rotselaar een stroomsnelheid van ongeveer 5 kubieke meter per seconde. Tussen Leuven en Rotselaar daalt de rivier van 12m40 naar 10m00 op een afstand van slechts enkele kilometers. In de molen merken ze dat de Leuvenaars hun rivier al eeuwenlang beschouwen als de geregelde vuilnisdienst want ze gooien er nogal wat in zoals plastic flessen, glas, blik, meubilair, matrassen, Tv’s, ijskasten en diepvriezers. Op een jaar tijd spoelen er ook meer dan 2000 dierenlijken aan van ratten, katten, honden, kippen, konijnen, schapen, geiten, kalveren en zakken met slachtafval. Twee keer haalden ze er ook al een mensenlichaam boven. Dat mag absoluut niet in de turbine komen en om het water proper te maken moet het er gewoon allemaal uitgehaald worden. Er spoelt ook veel hout aan, zowel gezaagd als met de wind in de rivier gevallen al dan niet met hulp van de oprukkende bevers maar daarmee voorziet de molen zich tenminste van gratis brandhout. En dan is er natuurlijk ook al het natuurlijk materiaal zoals takken, bladeren en kroos. Met een grote machine wordt alle dagen 500 kg zwerfvuil opgehaald en dat is alle vijf weken een container vol. Na moeizaam onderhandelen wordt die container weggehaald door en op kosten van de Vlaamse Overheid maar al het ophalen en sorteren wordt door Ecopower gedaan en betaald.
Daarnaast is er een oplossing gevonden voor de migratie van de vissen. Vissen moeten de rivier op en af kunnen en bij molens is dat een probleem als er geen omleidingskanaal ofwel een vistrap is. Naarmate ons water weer properder wordt komt er weer vis op en om die reden legt de Vlaamse Overheid (Vlaamse Milieu Maatschappij) in 2011/12 een vierhonderd meter lange waterbedding rond de molen aan ter vervanging van de eeuwenoude Leibeek die enkele decennia geleden in een buis is gestoken en dus niet meer als vistrap kan dienen. Veel molenaars – vooral op kleine waterwegen – hebben bezwaren tegen zulke vistrappen omdat al dat afgeleide water ten koste gaat van het debiet bij hun molen. De oplossing daarvoor is om aan de vistrap een stuw te plaatsen die gesloten kan worden als de molen te weinig water heeft om te kunnen werken. Het is een mooie vistrap geworden met een natuurlijk uitzicht maar naar mijn goesting is er ter hoogte van de molen zelf te veel beton en koel staal gebruikt zodat het nogal afsteekt tegen de oude gebouwen. Daar zal wel een goede reden voor zijn maar ik houd meer van het gebruik van natuurlijke materialen in zulke omstandigheden. Maar er staan ondertussen ook veel bloeiende planten en zelfs druivenstruiken tegen en dat doet ook al goed.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
https://www.molenvanrotselaar.be/
+++
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/200216
(o.m.: technische beschrijving plus inventaris van het machinepark)
+++
http://www.molenechos.org/molen.php?AdvSearch=497
(hier ook veel literatuurverwijzingen)
+++
zie ook: http://ernstguelcher.blogspot.com/ met trefwoorden, watermolen, rotselaar, erfgoed, arenberg, geschiedenis
+++
https://dirkvansintjan.wordpress.com/waarom-groen/
een rondleiding door de molen
+++
https://www.samenhuizen.be/de-molen-van-rotselaar
+++
https://www.ecopower.be/over-ecopower/onze-investeringen/kleine-waterkracht-rotselaar
Trefwoorden: watermolen, energie, elektriciteit, dijle, rotselaar, arenberg, vistrap,
juni 2021
Ernst Gülcher
contact: ernst.guelcher (at) telenet.be
Ik denk dat er weinig voetwegen in Vlaanderen zijn die al een eigen Facebookpagina hebben maar.die van de ‘Vrienden van de Ezelsweg’ in Herent is zeker een.van de meest actieve die ik al gezien heb. Het gaat over een verhaal dat helaas in onze soms ongastvrije op privé-eigendom gerichte streken al te vaak voorkomt. Een eigenaar sluit op eigen gezag om persoonlijke redenen een veel gebruikt en al heel oud wandelpad over zijn grote terrein af met borden ‘verboden toegang’, hekwerk en prikkeldraad en de wandelaars.moeten maar zien hoe ze op een andere manier rond dat terrein heen komen.
Het verschijnsel is van alle tijden maar jammer genoeg worden er meer en meer voetwegen op die manier ontoegankelijk gemaakt en het lijkt er op dat sinds de uitbraak van de COVID-pandemie met het stijgend aantal mensen op zoek naar natuurbeleving, meer en meer eigenaars op deze manier reageren.
Maar tegelijkertijd blijkt dat de wandelaars van nu zich niet altijd meer zo gemakkelijk laten doen en vinnig reageren op de afschaffing van hun geliefde wandeltraject en er zelfs een zaak voor de vrederechter voor over hebben om hun gelijk te halen.
Haal de kaart er even bij en dan zie je dat de Ezelsweg een heel mooie en oude holle weg is aan de oostkant van de woonwijk Schoonzicht in Winksele (Herent) .Die wijk was tot in de jaren zeventig nog deel van het Bertembos en toen kon dat nog maar dat is een ander verhaal. Via de Ezelsweg kan je via dat Bertembos een hele mooie natuurwandeling om die wijk heen maken waarbij je – tot mijn verrassing – nauwelijks huizen ziet. Via die Ezelsweg kan je ook vanuit die wijk onmiddellijk aansluiten op het wandelfietspad richting Leuven-Gasthuisberg en de stad zelf.
Als de Ezelsweg afgesloten wordt kan dat allemaal niet meer en moeten de bewoners (en andere bezoekers) verder maar via de drukke Brusselsesteenweg aan de noordkant zien hoe ze zich verplaatsen. Reden genoeg om mijn en jouw aandacht te trekken en omdat ik graag als voetganger op verkenning ga heb ik op de bijgevoegde kaart het trajectje uitgezet om rond Schoonzicht te wandelen door een heel mooi stuk van Bertembos dat ik zelf nog niet kende.
Hoe oud is die Ezelsweg en waar komen de ezels vandaan?.De Ezelsweg in Herent (Winkele) is volgens mij de oudste holle weg in die omgeving. Op de Villaretkaart van 1745 en de Ferrariskaart van 1777 staat hij er overduidelijk op maar ik vermoed dat er veel oudere kaarten zijn waar je hem ook kan vinden. Hij ligt aan de zuid-west kant van de IJzerenberg. Die heuvel dankt zijn naam aan het feit dat de ondergrond bestaat uit ijzerzandsteen. In feit is dat ook het geval voor het iets verderop gelegen Bertembos. In Bertembos zijn ook holle wegen en sommige daarvan zijn veroorzaakt door vroegere ontginningen van die steen.
Of er ooit een ontginning van ijzerzandsteen is geweest op de IJzerenberg weet ik nog niet. Het zou geprobeerd zijn wordt mij verteld maar nooit een succes geworden. Tegelijkertijd lees ik dat in 1365 de stad Leuven ijzerzandsteen liet aanvoeren vanaf de Rosselbergh (Roeselberg) in Herent voor de fundering van de tweede stadsmuur.
Op de kaart zie je dat IJzerenberg, Mollekensberg en Rosselberg één geheel vormen en ik heb een kaart gevonden waarop vindplaatsen van ijzerzandsteen in die omgeving staan aangeduid. Dat zegt uiteraard allemaal niets over de ouderdom van de Ezelsweg maar omdat hij zo diep is durf ik te vermoeden ik dat hij toen al in gebruik was. Voeg hier aan toe dat Winksele als dorp al in verschillende documenten vermeld wordt vanaf 1133, dan is de Ezelsweg wellicht al zo’n duizend jaar oud.
Er is geen reden om aan te nemen dat hij al die tijd niet door velen gebruikt werd en wellicht – maar dat is een pure veronderstelling – hebben onze voorouders daarbij ezels als lastdieren gebruikt en heeft hij daaraan zijn naam te danken. Op de Villaretkaart is er in die tijd nog bijna niets aan bebouwing en honderd jaar later is dat op de kaart Vandermaelen (1846) en de NGI-kaart van 1873 nog altijd zo. Op die laatste staat de Ezelsweg wel opperduidelijk aangegeven.onderaan het ‘Montagne de Fer’.
Ik doe een beroep op lezers met kennis van de plaatselijke geschiedenis om mijn beweringen te weerleggen of aan te vullen want de ouderdom van een publiek toegankelijk voetpad is belangrijk voor de vraag of je een oeroude verbinding voor je privé-van-nu naar je toe kan trekken en afsluiten voor dat publiek.
De Ezelsweg is een holle weg die waarschijnlijk al zo’n duizend jaar oud is en al die tijd gebruikt is door wie – al dan niet per ezel – van Winksele naar Terbank moest gaan of wie op de IJzerenberg iets moest doen. Sinds de jaren 70 wordt hij door de bewoners van de wijk Schoonzicht gebruikt om een luswandeling te maken door het aan hun huizen grenzende Bertembos.
Van wie er al die tijd de eigenaar van was maakte niemand ooit een probleem. Dat veranderde in 1991 toen de heer Victor Spaes en zijn echtgenote een groot deel van de IJzerenberg, tot dan eigendom van de heer Bruylants, aankochten om er een kunstpark van te maken. Of de Ezelsweg onder aan de helling geheel of gedeeltelijk bij die aankoop was inbegrepen is nog altijd officieel niet uitgemaakt.
Volgens de nieuwe eigenaar staat het zo in zijn plannen maar om de echte waarheid te achterhalen is nader kadastraal onderzoek nodig.
Op zich lijkt het al vreemd dat een zo oude openbare en overduidelijk weg zomaar verkocht zou kunnen worden maar blijkbaar heeft niemand daar in die tijd vragen bij gesteld. In elk geval, de berg werd aan de kant van de Brusselse Steenweg 129 van het huis van de vroegere burgemeester van een toegang voorzien om kunst-tentoonstellingen en soortgelijke evenementen te kunnen organiseren die tegen betaling van een entreegeld bezocht kunnen worden. Bij die gelegenheid kan de bezoeker de kunstwerken ook aankopen.
De nieuwe eigenaar had natuurlijk kunnen weten dat dit aan de kant van de openbare holle weg problemen zou kunnen opleveren maar blijkbaar bleven die de eerste twintig jaar uit, vooral omdat vanaf de Ezelsweg de tenstoongestelde voorwerpen niet te zien waren en onbereikbaar omdat er geen verbinding was naar de hoger gelegen helemaal beboste helling.
In 2016 liet de eigenaar wel een hek zetten aan de ingang aan het fietspad met het doel om mountainbikers te weren.
De eerste tentoonstelling ging door in 2009 (begrijp ik uit de website van de organisatoren) maar in 2018 besloot de nieuwe generatie (Bruno) Spaes echter de zaken ambitieuzer, en professioneel-zakelijker aan te pakken door het oprichten van een VZW IJzerenberg en door de aankoop van enkele percelen aan de overzijde van de Ezelsweg met het doel om ook aan die kant kunstvoorwerpen ten toon te stellen die ook duidelijk vanaf het pad te zien zijn.
Dat was een ferme uitbreiding en sindsdien is het dan ook mis gegaan. In 2019 werd het wegje voor de eerste keer al eens tussen mei en oktober afgesloten. Een groot buurtprotest werd beantwoord met de belofte dat het ‘tijdelijk’ zou zijn.
In 1920 bleef het stil maar dat was omdat vanwege de COVID-crisis er geen tentoonstellingen doorgingen. Wel probeerde de eigenaar van het kunstenpark ‘zijn’ holle weg ontoegankelijk te maken door hem (gelijk de boeren dat op ruwe wijze doen) op te vullen met boomstammen en andere obstakels. Dat was niet verstandig want passanten maakten er prompt sporen omheen en het houtwerk werd door plaatselijke bewoners opzij gelegd.
Ondertussen was er toch door de ‘Vrienden van de Ezelsweg’ een rechtszaak opgestart voor de vrederechter.
Dan zou je verwachten dat tot die tijd alles blijft zoals het is (zo is de wet bij juridische betwistingen) maar in mei 2021 stonden er plotseling aan de twee kanten afgesloten ijzeren poorten afgezoomd met prikkeldraad en strenge verbodsborden. Dat leidde tot publieke aandacht maar ook tot een heftige reactie van kwade onbekenden waarbij vooral het prikkeldraad het moest ontgelden om de weg weer open te maken; de hekken zelf werden niet beschadigd (interessante vraag in moeilijke tijden: ben je een vandaal als je een onwettig geplaatste barrière op je weg openmaakt?).
Sindsdien kan je er weer door en hebben het buurtcomité en/of de gemeente ook fraaie borden gezet om de zaak uit te leggen en om tot een redelijk compromis op te roepen.
Zo’n compromis is natuurlijk niet moeilijk als iedereen van goede wil is. Als de eigenaar aanvaardt dat op de historische holle weg op zijn terrein een erfdienstbaarheid van openbare doorgang rust (dat is heel gebruikelijk) kan het buurtcomité aanvaarden om over die weg een ‘peterschap’ te aanvaarden van onderhoud en toezicht.
De verbinding vanaf de holle weg naar de kunstwerken kan worden afgesloten en de kunstwerken zelf kunnen worden verborgen achter hagen van bosrozen of andere mooi maar stekelig ondoordringbaar struikgewas (overigens is er langs dat pad nog nooit een kunstwerk beschadigd dus je moet de gevaarkans niet opdrijven om je gelijk te bepleiten).
En langs de holle weg kunnen borden gezet worden om de aandacht te trekken van mensen die ook het erboven gelegen park zouden willen bezoeken langs de officiële toegang (en de catalogus aankopen). En als de eigenaar dan ergens over de holle weg een mooie Chinese boogbrug laat zetten om van de ene kant van zijn park naar de andere kant te komen zou toch iedereen tevreden moeten zijn.
En dan kan de eigenaar alle bewoners van Schoonzicht eens uitnodigen op een verzoenings-open deur dag in zijn park in plaats van de zaak uit te vechten met eindeloze rechtszaken waarbij dure advokaten elkaar met juridische haarkloverijen proberen af te troeven om hun ‘eigen gelijk’ binnen te rijven waarbij er vooral verliezers zullen zijn en het kunstpark zeker imago-schade zal oplopen.
Ik vind de koppige houding van de eigenaar in schril contrast staan met het alom geprezen privé-kunstpark van het Whitehouse van Salve Mater in Lovenjoel en ik vind het ook raar dat noch op de facebookpagina, noch op de website van de IJzerenberg er ook maar iets over deze controverse gezegd wordt. Ik vermoed dat de kunstenaars er ook niets over te horen krijgen en ik vraag mij ook af of het in die publiciteit vaak genoemde Museum M wel voldoende geïnformeerd is.
Voor de volledigheid besluit ik deze reportage met een bijdrage over het deel van het Bertembos waar deze wandeling langs gaat. Voor de Schoonzichtlluswandeling moet de Ezelsweg open blijven. Bertembos is een geliefde natuurplek om op stap te gaan vanuit Bertem, Leuven maar ook vanuit de gemeente Herent (Winksele). Ook al om die reden is het Ezelsweggetje een veel gebruikte holle weg.
Dit is zeker zo sinds in de jaren zestig van de vorige eeuw het er aan grenzend deel van Bertembos verkaveld werd tot een villawijk die we sindsdien kennen als ‘Schoonzicht’. Gedane feiten maken geen keer en tegenwoordig is het eeuwenoude boscomplex tegen zo’n ingreep beschermd. Als dat deel van Bertembos tot de gemeente Bertem zou hebben behoord was het waarschijnlijk ook niet gebeurd maar dit perceel ligt juist aan de kant van wat sinds 1977 de gemeente Herent is maar toen nog bij Leuven hoorde.
Tot die tijd bleef Bertembos-Eikenbos-Grevenbos sinds de middeleeuwen min of meer bewaard in de vorm die we vandaag kennen met uitzondering van 18de en 19de eeuwse veranderingen zoals de aanleg van de Bosstraat en nog wat ontbossing aan de kant van de Augustijnerhoeve.
De nieuwe wijk ligt op het vroegere bosperceel ‘Korenmonster’ en ondanks de huizen is de omgeving er nog opvallend landelijk. In het omringende bos staan volgens mij een paar van de oudste bomen van Bertembos. Op je wandeling komen we aan de westkant vanaf de statige dreef met de naam ‘Armenlosweg’ langs de ‘Warotweg’ (op de kaart ook aangeduid als voetweg 66). Het zijn namen waarvan ik nog altijd de betekenis zoek (wie helpt?).
Je gaat daar bovenlangs en uiteindelijk over een diepe vallei die deze wandeling bijzonder aantrekkelijk maakt, ook omdat je daar bomen passeert met bijzondere vergroeiingen. Een ervan – een enorme boskers – heeft de grootse maserknol die ik ooit gezien heb en zou om die reden best de meest kostbare boom van het bos kunnen zijn. Maserknollen zijn hun gewicht in goud waard om te gebruiken als kunstfineer voor kostbare siermeubelen. Maar beter is uiteraard om de boom gewoon te laten staan in de natuur hoewel hij er niet meer zo levend uitziet vrees ik. Ik kom ook nog een reusachtige berkenzwam tegen maar voor de bosanemonen zal ik vroeg in het volgend jaar moeten terugkomen.
De huizen zijn dikwijls dichtbij maar je ziet ze nauwelijks. Op het einde staan de akkers kleurig afgezoomd met margrieten en tenslotte kom ik ook nog een weide met schapen tegen. Dit deel van Bertembos kende ik nog niet maar het is best de moeite waard.
Daarmee rond ik deze reportage alweer even af maar ik beloof om er nog op terug te komen want het gaat tamelijk spannend worden begrijp ik van allerlei berichten op de facebookpagina van de ‘Vrienden van de Ezelsweg’.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
https://www.facebook.com/EzelswegHerent
IJZERENBERG VZW STAATSBLAD PUBLICATIES en …
www.staatsbladmonitor.be › bedrijfsfiche
12-03-2018
+++
http://heemkundeherent.be/erfgoed-2/
+++
+++
Populaire trage weg dwars door domein kunstencentrum …
www.nieuwsblad.be › cnt › dmf20210506_93873971
6 mei 2021 — De populaire trage weg Ezelsweg in Winksele is sinds afgelopen … de trage weg bevindt zich namelijk op privé-eigendom van IJzerenberg.
+++
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/05/06/buurtweg-herent/
Buurtprotest tegen afgesloten trage weg in Herent: “Moet ook op privé-domein toegankelijk blijven”
+++
+++
https://opstapinhetlandvandedijleendedemer.home.blog/?s=bertembos
+++
https://ernstguelcher.blogspot.com/ – zoek op trefwoord Bertembos
+++
https://nl.wikipedia.org/wiki/Warrelknoest (maserknol)
Trefwoorden: Ezelsweg, Herent, Winksele, Schoonzicht, Bertembos, IJzerenberg, toegankelijkheid, voetweg, holle weg,
Juni 2021
Ernst Gülcher
contact: ernst.guelcher@telenet.be
Voor een verkenning van het Pertseveld in de vallei van de Jordaan vertrek je best vanaf de watermolen aan de Mene in Hoksem. Het dorp is sinds 1977 samen met Meldert deel van Hoegaarden. Tot die tijd heette het nog Hoxem en hoorde het gedeeltelijk bij het aan de andere kant van de E40 gelegen Kumtich maar die gemeente werd aan Tienen toegevoegd. Midden in het dorp prijkt de Sint Evangelist kerk samen met de pastorie als beschermd monument. De historische maar weer helemaal in bedrijf zijnde watermolen is ook waardenvol erfgoed en over zijn zeer merkwaardige geschiedenis schreef ik al een aantal bijdragen (zie de link). Met een beetje zoeken vind je aan beide kanten van de molen een weggetje dat je naar de bovenloop van de Mene brengt (zie de kaart).
Zodra je de huizen achter je laat ben ben je onmiddellijk en onmiskenbaar in Natuurpunt-gebied, dat wil zeggen zolang dat je in de laagte van de vallei blijft want zodra je hoger op de helling komt is alles één groot modern grootschalig boerenlandschap van akkers van graan en mais en – in toenemende mate – wel erg grote prozaische voorraadschuren. Klimop ertegen en populieren er rond zou al veel goed doen aan het zicht en de natuur.
Liefhebbers van lange staptochten kunnen van hier helemaal naar Meldert en terug via een bewegwijzerde grote lus die gedeeltelijk vlak langs de rivier gaat door het reservaat maar die aan de overkant een wel erg grote omweg om de noord maakt om via Babelom en de Carolushoeve terug in Hoksem te komen. Er ligt nog een op Atlas van de Buurwegen in 1840 geregistreerde veldweg tussen de Carolushoeve en de Oude Molen aan de Molenbeek maar sinds de boer die ondergeploegd heeft is hij aan het gezicht onttrokken.
Op de tweede kaart toon ik je nog een luswandeling van 6,5km. In deze bijdrage houd ik het bij een kortere lus (4,5km) waarbij we zo dicht mogelijk bij de Jordaanbeek blijven en de er boven gelegen helling met de naam Pertseveld opzoeken. De paden zijn niet verhard maar wel geriefelijk en ook niet al te drassig, vooral omdat je bijna nergens echt in het moerasgebied kan binnendringen Wat ik ook wel een beetje jammer vind want wat heb je aan al dat moois als je er nauwelijks bij kan komen? Gelukkig organiseert beheerder Natuurpunt Velpe-Mene regelmatig gegidste excursies in het gebied.
Pak de wandelkaart er maar bij en dan zie de hoe belangrijk het Pertseveld in Hoksem (Hoegaarden) is voor de natuuronwikkeling in de vallei van de Jordaan en de Mene. Het landschap tussen en op de hellingen van deze twee beken is één groot relief met moerassige weiden, ruigten, broekbossen maar ook droge akkers en een bodem met kalkstenen die hier en daar ook aan de oppervlakte komen. Op de Villaretkaart van 1745 zie je een valleilandschap met kleine weideperceeltjes langs de waterloop met daarboven grotere akkers. Honderd jaar later zie je op de kaart van 1873 nog altijd datzelfde landschap. Nog eens honderd jaar later – we zijn dan in de jaren 90 van de vorige eeuw, ziet het landschap er op de kaart nog altijd hetzelfde uit maar op het terrein heeft de traditionele akkerbouw wel plaats gemaakt voor de machinale landmethoden van nu met toepassing van chemicaliën om de gewassen te doen groeien, aantastingen te voorkomen en ‘onkruid’ te weren.
Maar ondertussen wordt de gemeente Hoegaarden zich volop bewust van de waarde van dit gebied. In een gemeentelijk ‘Tekstboek’ in maart 2012 vind ik de volgende passage: “China en het natuurgebied van Pertseveld. De landbouwgebieden vormen samen met de natuurgebieden de dragers van de open ruimte. De landelijkheid en het open ruimtekarakter staan in de nederzettingsstructuur voorop. Van verstedelijkingsdruk vanuit het stedelijke gebied Tienen of manifeste industriële uitbreidingen in de ruimte rondom de E40 is in Hoegaarden hoegenaamd geen sprake. De aanwezige bedrijvigheid situeert zich in hoofdzaak aansluitend bij de kern van Hoegaarden en staat deels in relatie met de activiteiten van de brouwerij Hoegaarden. Het bedrijventerrein Bleyveld werd aangelegd om de lokale bedrijvigheid (ambachtelijke bedrijven en KMO) ruimte te bieden zich verder binnen de gemeente te laten ontwikkelen. De groengebieden op het gemeentelijke grondgebied komen verspreid binnen de beekvalleien voor.
De voornaamste gebieden zijn Meldertbos, bosgebied Keverlo, het parkgebied van China en het natuurgebied van Pertseveld. Binnen de landbouwgebieden komt nog een aanzienlijk aantal aan kleine landschapselementen voor zoals knotbomen, holle wegen, struwelen en graften“.
Tegen die tijd zijn grote delen van de vallei al in beheer bij Natuurpunt. Het Pertseveld zelf wordt door Natuurpunt Velpe Mene rond het jaar 2000 aangekocht en als akkereservaat ingericht als deel van het project ‘Graan voor Gorzen’. Ondertussen kom na de ruilverkaveling van Hoegaarden die van Willebringen op gang en daar ga ik het hierna even over hebben.
Met de Vlaamse Landmaatschappij als coördinator is sinds het begin van deze eeuw de ‘ruilverkaveling Willebringen’ op gang getrokken als een “geïntegreerd en modern Vlaams plattelandsproject waarbij landbouwverbeteringen gecombineerd worden met de ontwikkeling van natuurgebieden, kleine landschapselementen, erfgoedcomponenten, waterbeheersing, infrastructuur, landelijk wonen en werken” . Het gaat om een grondige herinrichting van de open en landschappelijk gebleven ruimte op het grondgebied van de gemeenten Bierbeek, Boutersem, Tienen en Hoegaarden ter hoogte van de taalgrens, in totaal zo’n 2600ha.
Het spreekt vanzelf dat voor zo’n project er heel wat komt kijken en dat er ook een hele reeks belanghebbenden mee rond de voorbereidingstafel zitten zoals de gemeentebesturen, de boeren maar ook de natuurorganisaties waarvan Natuurpunt de belangrijkste en aktiefste is.
Voor Natuurpunt staan de mogelijkheden op het spel om een hele reeks natuurgebieden uit te bouwen zoals Mene-Jordaan-Willebringenbos-Pertseveld (Willebringen, Meldert en Hoksem), Zegelberg-Wijttebroek- Menevallei (Kumtich en Oorbeek), Snoekengracht-Vondelbeek-Kop van Koutemveld (Vertrijk), Aardgat (Tienen), Molensteen-Velpevallei-Hazeberg (Bierbeek), Meldertbos-Moeras Keulen- Molenbeek (Meldert). In 2011 werd op ministerieel niveau het ruilverkavelingsplan goedgekeurd, in 2013 werden de bestuursorganen voor dat plan opgericht, de jaren daarna worden gekenmerkt door heftige discussie, voorbereiding en gaan er hier en daar werken van start.
Uiteindelijk ligt er sinds 2019 een zeer gedetailleerd door alle betrokkenen aanvaard gedetailleerd ‘structuurplan’ op tafel en zou de echte uitvoering moeten beginnen. Daarbij heeft Natuurpunt, vooral door erg hard te werken in zijn officieel toch maar bescheiden rol als ‘neutrale adviesinstantie’, een uitbreiding van natuurontwikkeling kunnen bereiken voor in totaal 129ha.
Of dat allemaal naar tevredenheid op lokaal vlak zal gerealiseerd worden is altijd meer dan een beetje onzeker want blijkbaar verlopen de onderhandelingen nadien niet erg bevredigend maar alleszins is het erg belangrijk voor de vallei van de Jordaan en de Mene tussen Meldert en Hoksem en voor het Pertseveld en omgeving in het bijzonder.
Het Pertseveld maakt deel uit van de 129ha die de afdeling Velpe-Mene van Natuurpunt toegewezen krijgt in de vallei van de Molenbeek in Hoksem bij de uitvoering van de ruilverkaveling Willebringen. Dat lijkt veel maar het is natuurlijk toch maar een klein deel van de in totaal 2.578 hectare van het hele verkavelingsplan. Bovendien gaat het om gronden waar de boeren van nu niet zoveel mee aankunnen op de hellende valleiflanken van de Jordaan en de Mene en nog enkele beken die daarin uitmonden.
Met de woorden van conservator Pieter Abts: “Het zijn veelal moerassige graslanden of akkers … De nu nog door landbouwers bewerkte percelen zijn agrarisch van minder waarde. Er zit veel kalk en zelfs gobertingenkalksteen in de grond en er is ook veel erosie op de hellende flanken. De beherende boeren kregen elders landbouwpercelen toegewezen. Er was geen bezwaar van boeren om het gebied een bestemming te geven voor natuurontwikkeling. Op de valleiflanken en in de vallei zelf zijn hier en daar al percelen ingenomen door Natuurpunt voor natuurontwikkeling. “Je treft er moerassige en soortenrijke graslanden en broekbossen aan …Typische orchideeën en hondskruid groeien er weer. Elders tref je die nog maar zelden aan. De percelen natuur zijn snippers tussen graslanden en akkers. Het structuurplan biedt de mogelijkheid ze met mekaar te verbinden tot één groot natuurgebied in het Pertseveld met aan de rand het Willebringenbos en de Zegelberg.”
De Zegelberg ligt boven de Mene juist aan de andere kant van de E40. en ik zal in die streek nog eens dringend op verkenning gaan. Op de kaart zie je dathet resultaat is dat heel het valleigebied tussen Hoegaarden, Meldert en Hoksem nu één groot samenhangend natuurcomplex is geworden met naast het Pertseveld de natuurreservaten Rosdel, Meldertbos en de Jordaan. En als je ten zuiden van Meldert de taalgrens over steekt bij L’Ecluse en de Schoorbroekbeek stroomopwaarts volgt naar de Ferme de Wahenge zie je snel dat Natagora daar ook actief is om de natuur te bevorderen.en daarin wel kan slagen op voorwaarde dat dit deel van de vallei niet volgebouwd wordt.
Wat er nu bij de uitvoering van de ruilverkaveling al allemaal door Natuurpunt beheerd wordt en wat nog niet vind ik moeilijk om op de kaart precies aan te wijzen. Natuurpunt doet dikwijls een beetje geheimzinnig over de preciese grenzen van haar grondbezit. Dat is heel begrijpelijk want er wordt voortdurend gezocht naar mogelijkheden om die grenzen uit te breiden en daar komt veel geduld, tact en in stilte onderhandelen bij kijken waarbij discretie ook nodig is om geen ongewenste concurrentie (zoals paardenliefhebbers en jagers) aan te trekken.
Maar op het terrein zie je het verschil overduidelijk tussen de grootschalige kale maisakkers, wuivende graanvelden en eindeloze richels met aardappelplanten en zeeën van suikerbieten aan de kant van de landbouw en met houtkanten afgezoomde bloemrijke en soortenrijke weiden afgewisseld met kleine akkertjes aan de kant van de natuur.
Nu we met de onweders van de laatste dagen weer aan alle kanten modderwater over de straten en in de kelders zien stromen geven we er ons rekenschap van dat die manier van natuurbeleid niet alleen goed is voor de biodiversiteit maar ook dient om massale erosie tegen te gaan in de vorm van leem die van de kale grond tussen de gewassen van de helling wordt meegesleurd en de beken en grachten doet overstromen door dichtslibbing en die ook de rioleringen sneller verstopt dan dat de gemeentediensten ze kunnen leeghalen. Bovendien komen met die leem ook behoorlijk wat plantverdelgers en sproeistoffen tegen insecten en andere ongezonde stoffen mee wat niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van het drinkwater en ook de plantenwereld bederft. Om dit te voorkomen heeft een landschap structuur nodig dat grond en water ‘buffert’ en in de Jordaanvallei zie je op stap op de boven elkaar liggende plateaus met graften heel goed hoe zoiets er dient uit te zien.
En hoe breder die buffer is hoe beter en dat er op de duur meer nodig is dan alleen de hellingen van de smalle vallei kan je ook voorstellen. Ook het niet-betonneren van veldwegen hoort daarbij want elke verharding in het landschap doet het slibverzadigde water met sneller wegstromen naar plaatsen waar je het niet wilt hebben.
Op de helling zie je dat de weiden van Natuurpunt niet allemaal in een keer kort gemaaid worden maar dat er overal cirkels en vierkanten zijn waar het lange gras nog staat. Dat dient om alle planten te behouden die het moeten hebben van de bloei om zich voort te planten maar ook om vogels, vlinders en andere insecten de kans te geven zich te handhaven.
Om het uitsterven van akkervogels tegen te gaan ontwikkelt Natuurpunt Velpe-Mene op het Pertseveld sinds 2002 het project ‘graan voor gorzen’ en om die reden worden kleine perceeltjes ingezaaid met graan en zelfs mais. Daarover zal ik het in een latere bijdrage nog wel eens hebben.
Om dit hoofdstuk af te sluiten nog dit voor wie zich afvraagt hoe het Pertseveld aan zijn naam komt. Naar verluidt zouden de hellingen hier in het verleden beplant geweest zijn met druivenstruiken en werden die in opdracht van de Heren van Meldert tot wijn geperst. Wie daarover meer weet is erg welkom om er mee voor de dag te komen.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
https://www.natuurpunt.be/afdelingen/natuurpunt-velpe-mene
+++
https://ernstguelcher.blogspot.com/ zoek op trefwoord Hoksem en/of watermolen
+++
Parochiekerk Sint-Jan | Inventaris Onroerend Erfgoed
https://inventaris.onroerenderfgoed.be › …
+++
https://www.vlm.be/nl/projecten/vlm-projecten/willebringen
+++
Plan-Milieueffectrapport Ruilverkaveling Willebringen Niet …
https://mer.lne.be › uploads › merntech283
+++
uur van de waarheid – Natuurpunt Oost-Brabant
http://www.natuurpuntoostbrabant.be › docs › PDF
+++
http://www.velpe-mene.be/nbhoegaarden.htm
+++
+++
Trefwoorden: Pertseveld, Jordaan, Hoksem, Mene, Molenbeek, Hoegaarden, Natuurpunt Velpe-Mene, Willebringen, ruilverkaveling, natuurbeheer, erosiebestrijding,
mei 2021
Ernst Gülcher
contact: ernst.guelcher@telenet.be
De streek van Court St.Etienne in Waals Brabant ten zuiden van Ottignies biedt heel veel mogelijkheden om tochten te ondernemen op zoek naar mooie natuur en indrukwekkend erfgoed. Zoals je op de bijgevoegde kaart kan zien neem ik op deze luswandeling van ongeveer 6 km lengte als vertrekpunt de gratis parkeerplaats onder aan de afrit van de N25 naar Beaurieux. Ik ga onder het viaduct over de Orne door en sla dan rechtsaf het bospad in. Op de kaart heet het bos Bois de Lausau maar het is beter bekend als het ‘Bois de la Quenique’ omdat er prehistorische grafheuvels gevonden zijn en die gaan we ook zien.
Het bos zelf is privé-bezit zoals alle bossen in de streek. Het is echter niet rechtstreeks van de familie Boël maar van de aanverwante familie Goblet-d’Alviella. Dat wil zeggen dat er zoals altijd veel paden zijn maar slechts enkele waar je als gewone sterveling langs mag en de weg wijst zich dus eigenlijk vanzelf. Na een kwartiertje stappen boven het moerasvalleitje in het geluid van de autoweg stijgen we linksaf het bos in op weg naar die grafheuvels.
Vandaar dalen we af naar Court St.Etienne en komen aan het Parc Goblet opnieuw aan de Orne. In dat park komt dat riviertje aan op la Thyle maar jammer genoeg kunnen we daar niet bij want hoewel de eigenaar van het park de burgemeester van het stadje is houdt hij zijn mooie domein voor het publiek gesloten. Van hier kan je langs de voormalige watermolen rechtstreeks terug naar Beaurieux. In feite zou er hier een heel mooi voetpad langs de Orne kunnen zijn maar aangezien dat er niet is moet je een eindje langs de smalle autoweg en dan kan je het fietspad volgen.
Op deze wandeling zoek ik echter Chemin 24 op die recht naar het zuiden gaat, passeert langs het Chateau de Beau Regard en dan kruist met Chemin 9 (de Nivelles). Via die laatste steken we de N25 over en gaan dan via de Chemin nr.12 noordwaarts richting Beaurieux (al die ‘chemins’ en ‘sentiers’ staan op de kaart aangegeven). Onderweg komen we de ‘pierre qui tourne’ tegen maar daar ga ik nog meer over vertellen.
In Beaurieux raad ik je absoluut aan om de Ferme en de Moulin te bezoeken. Over beiden maakte ik al enkele reportages (zie de link). Alles bij elkaar is dit een gemakkelijke wandeling met enkele hellingen, veel afwisseling en ondanks de nabijheid van de snelweg nog tamelijk rustig.
Court St.Etienne – bois des Queniques. Als je het niet weet zie je ze niet maar langs je pad staan tussen de dennenbomen tientallen prehistorische grafheuvels uit de ‘Nieuwe Steentijd’ (2600 – 1600 voor onze jaartelling), het Bronzen tijdperk (1600-650), de eerste IJzertijd (de ‘Hallstatt-cultuur van 800 – 400) en de tweede IJzertijd (de Kelten – la Tène, 450 – 51). Sinds het einde van de 18de eeuw is er op deze plek al van alles opgegraven waarbij er heel veel vernietigd en geplunderd is.
Zelfs sinds het begin in de 20ste eeuw van systematische archeologische opzoekingen op initiatief van Graaf Eugène Goblet d’Alviella is er door het gebruik van onaangepaste graaftechnieken en vooral door een overgrote focus op voorwerpen zonder belangstelling voor de cultuur waarin ze pasten, te weinig kennis van deze vroege beschavingen verzameld. Maar de vele in die tijd en nadien ontdekte voorwerpen zoals vuurstenen bijlen, pijlpunten, krabbers, sierraden, wapens, harnassen, paardentuigen en gebakken aardenwerk worden nu nog altijd bewaard in het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis in Brussel.
Al die voorwerpen dienden om de overledenen te vergezellen naar het hiernamaals. Men heeft in de omgeving van de Ferme Rouge langs de Rue de la Quenique omvangrijke velden gevonden met netjes gerangschikte urnen met gecremeerde menselijke resten zo’n veertig centimeter onder het maaiveld waarbij de grafheuvels soms dienden voor de hele nederzetting en dan weer om vooral de leidende klasse bij te zetten. Het moeten omvangrijke nederzettingen zijn geweest waarbij de culturen – van pro-keltisch tot keltisch en van vreedzaam boerenvolk tot een volk van krijgslieden – in elkaar overliepen totdat ze rond het begin van de jaartelling door de Romeinen werden weggevaagd.
Ondanks uitvoerig eigentijds onderzoek weet men er blijkbaar eigenlijk nog altijd niet heel veel van behalve dat de streek heel geschikt is om zich te vestigen vanwege zijn steile en zanderige hellingen, verre uitzichten maar ook door de aanwezigheid van vruchtbare leemplateaus en diepe beekvalleien waar de mensen hun water konden halen. Omdat je op het terrein er niets van ziet stel ik voor dat de gemeente hier eens een geillustreerd infobord zou zetten.
Over de betekenis van het woord Quenique vertelt Le Patrimoine Stéphanois ons dat “La Quenique doit provenir du mot dialectal « quinique » qui signifie « caillou » (steen). Il proviendrait soit de la présence de cailloux dans les sables formant le sous-sol du plateau ou de celle de nombreux outils de silex, vestiges des tribus paléolithiques et néolithiques qui l’ont occupé”.
Vanaf de grafheuvelsite op het hoge plateau gaan we door een diepe holle weg naar beneden in de richting van het stadscentrum. Hier komen drie rivieren samen, la Dyle, la Thyle en de Orne. Wellicht haalden de mensen van vroeger hier hun water en gingen ze daarvoor langs onze holle weg, wie zal het zeggen? Hier moet ooit nog een kapelletje gestaan hebben hoewel het op geen oude kaart staat aangegeven. Maar meer dan enkele resten is er niet meer van te zien.
Verscholen in het bos van de familie Goblet schemeren hellingafwaarts mooie vijvers en de contouren van een kasteel maar daar kunnen we niet naar toe.
Beneden aan de helling komen we uit op de Rue de la Tienne en even verder aan een hek met daarachter een dreef met monumentale moerascipressen. Aan onze rechterkant staat een hoge en lang muur met daarachter het parc Goblet. In dat park komen de Orne en La Thyle samen zegt de kaart maar dat is onbereikbaar buiten ons zicht.
Voor één keer pak ik Wikipedia er eens bij: “De bewezen stamreeks begint met Albert Jean Goblet die in 1719 in Avesnelles overleed en wiens dochter op 28 oktober 1668 werd gedoopt, eerste vermelding van dit geslacht. Op 21 april 1838 werd Albert Goblet (1790-1873) door koningin Maria II van Portugal verheven tot graaf d’Alviella, nadat hij als buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van België aan het Hof te Lissabon in 1837 naar Portugal was getrokken om de koningin van raad te voorzien. Op 20 november 1838 werd hij ingelijfd in de Belgische adel onder de naam Goblet d’Alviella met de titel van graaf voor alle mannelijke afstammelingen. Hij werd de stamvader van de Belgische adellijke familie Goblet d’Alviella die ministers en andere bestuurders voortbracht. Door het huwelijk van zijn achterkleinzoon Félix met Eva Boël (1883-1956), dochter van senator Gustave Boël, ging de familie tot de rijkste families van België behoren met veel grond in Court-Saint-Étienne waar een afstammeling burgemeester is.”
Voor mij niet gelaten tijdens de boswandeling maar eigenlijk begrijp ik niet dat je als gekozen burgemeester (Michel Goblet d’Alviella) vandaag de dag nog alle bossen en parken in je gemeente als afgesloten privéterrein van je familie beschouwt en je zowat tienduizend mogelijke kiezers het moeten stellen met een paar wandelpaden er tussen door.
Hierna steken we aan de Moulin d’Haut de Orne over en gaan zuidwaarts richting Château Beau Regard. Vanuit het Bois de la Quenique zijn we aangekomen aan de achterkant van het Parc Goblet en staan we nu aan de brug over de Orne aan de Rue de Beaurieux. Het opvallende witgegeschilderde gebouw aan de oever is de voormalige Moulin d’Haut. Het niet zo’n heel oude watermolen. Ik vind hem na enig zoekwerk voor de eerste keer op de ‘Carte du Dépôt de La Guerre’ van 1865 en volgens Molenechos is het een korenmolen geweest van voor 1880 met een bovenslag waterrad. Het rad is er niet meer maar het molenhuis zie je nog altijd boven de rivier. De binneninstallatie is verwijderd, het gebouw is niet beschermd, er is geen molenaar en het is niet toegankelijk tenzij je je auto er wil laten repareren want het is nu een garage. Daarvoor was het blijkbaar een tijd in gebruik als het gemeentelijk slachthuis.
Aan de overkant van de rivier staat ook nog de hoeve die er ooit bijhoorde maar ik begrijp dat die zal worden afgebroken om plaats te maken voor woningen. De bomen op het perceel zijn al gekapt. Heel blij word ik daar niet van en dus ga ik maar snel verder naar het zuiden langs een mooie groene holle veldweg (Chemin 24). Het mooie rose landhuis aan de rechterkant bevindt zich op het domein de Beauregard en om er meer over te weten kom ik al weer terecht bij de familie Boël: “Cette luxueuse demeure entourée d’un parc de 8 hectares est également située à Court-Saint-Etienne, pas loin du Chenoy. Elle est habitée aujourd’hui par Jacques Boël, son propriétaire. Jusqu’en 1975, elle l’était par son père Max (1901-1975) qui, ingénieur agronome et forestier, était le super-régisseur du Chenoy” (zie de link).
Op de kaart van 1989 zie je de contouren van het mooie domein zeer duidelijk. Maar zoals overal in deze streek is het voor de gewone sterveling-natuurliefhebber afgesloten met grote hekken en dus gaan we maar verder. Bij de kruising met de Chemin de Nivelles gaan we naar links richting van het geluid van de N25.
Na het tunneltje onder de weg komen we door een mooie holle weg terecht aan een beetje merkwaardige wand van kleine stenen met daartussen op de grond een grote zandsteen met een bord erbij dat je vertelt dat deze steen ronddraait als tijdens de kerstnacht in de kerktoren van Court St.Etienne de klok van twaalf slaat. Hoe oud dit verhaal is, of iemand de steen ooit heeft zien draaien en waarom dat nu precies gebeurt met kerstmis kan ik nergens vinden maar enig opzoekingswerk leert dat blijkbaar op veel plaatsen in Wallonië en Frankrijk eenzelfde verhaal de ronde doet, zeker als er toeristen in de buurt zijn.
De archeologen zijn het er ook nog niet helemaal over eens maar het lijkt toch waarschijnlijk dat deze brok van vier ton, na door de natuur te zijn achtergelaten door water of ijs, in de oude tijden door onze voorouders in de oude steentijd naar hier gebracht werd (op rollende boomstammen) als een dolmen of megaliet om rechtopgezet op een bijbehorende kleinere steen rituele plechtigheden te houden. Dat zou kunnen passen in het vermoeden dat deze holle weg al van heel oude datum is, zeker al lang voordat er nog maar iemand gehoord had van kerstnachten en zo en de kerkklokken ook nog niet waren uitgevonden. Een lezer vertelt me trouwens dat hij uit ervaring weet dat je vanaf de steen Court St.Etienne niet kan zien en de klokken niet hoort. Maar aangezien stenen toch geen ogen en oren hebben kan dat niet echt een probleem zijn denk ik.
Wel is het zo dat eind december de dagen weer langer beginnen te worden en dat is sinds de oudste tijden altijd overal gevierd in onze streken. Ik vind er niets over maar ik veronderstel dat deze wisseling van het seizoen wellicht de aanleiding is voor de mythe van het draaien van de steen hoewel ik ook een verhaal vind over de aanwezigheid van een schat onder zo’n steen die alleen gezien kan worden tijdens het draaien (maar als je die dan probeert te kapen krijg je de steen op je hoofd). De steen lag blijkbaar vroeger op de akker boven de weg en de huidige opstelling dateert van 2017. Op oude foto’s ziet ‘La Pierre qui Tourne’ (en Wallon ‘el pîre qui toûne’) er wel veel natuurlijker uit, nu vind ik het nogal kaal en weinig fotogeniek en het infobord maakt je niets wijzer.
Een lezer uit Mont Saint Guibert stelt zich de vraag hoe de druïden van vroeger precies wisten waar ze zo’n vanop afstand aangevoerde loodzware heilige steen rechtop wilden zetten en komt voor de dag met de theorie van Ernst Hartmann en Manfred Curry.
Volgens hen wordt deze besluitvorming bepaald door een aanvoelen van botsingen tussen de elektromagnetische golven van onze planeet aarde op bijzondere ondergrondse plekken waaraan dan door de ouden mythische eigenschappen werden toegekend. De theorie heeft fanatieke aanhangers maar stuit op evenzoveel sceptisme bij moderne wetenschappers die echter het tegendeel ook niet kunnen bewijzen noch een betere verklaring hebben kunnen geven in deze zaak die in het stenen tijdperk toch van vitaal belang moet zijn geweest. Overigens zijn veel van de latere tempels, kerken en kruisbeelden gebouwd op plekken waar zulke stenen stonden dus er moet toch iets van ‘vibratie’ te merken zijn geweest.
We laten het stenen tijdperk met rust en vervolgen onze weg naar het mooie dorp Beaurieux met zijn middeleeuwse ‘ferme’ en ‘moulin’ en nog een handvol bezienswaardigheden. Om die te leren kennen verwijs ik je echter naar de reportage die ik hierover al eerder maakte (zie de link bij deze tekst).
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
http://www.patrimoine-stephanois.be/wp/
+++
http://www.patrimoine-stephanois.be/wp/les-promenades-2/
+++
Nécropoles celtes – Le Patrimoine stéphanois
http://www.patrimoine-stephanois.be › …
+++
+++
http://vandervaart-verschoof.com/archeology/findsfriday/court-st-etienne-la-ferme-rouge-tombelle-4/
+++
Mariën, M.-E., 1958, 142. Trouvailles du Champ d’Urnes et des Tombelles hallstattiennes de Court-SaintEtienne (Monographies d’Archéologie Nationale 1), Brussels: Musées Royaux d’Art et d’Histoire.
+++
https://www.molenechos.org/molen.php?nummer=1346 Moulin d’Haut
http://www.frerealbert.be/fortunes/boel/le-patrimoine-immobilier-des-bol/
+++
La Pierre-qui-tourne ou « el pîre qui toûne » – Le Patrimoine …
http://www.patrimoine-stephanois.be › …
+++
https://fr.wikipedia.org/wiki/R%C3%A9seau_Hartmann
Réseau Hartmann – Bienvenue dans le monde des Pierres
https://www.lithomaria.eu › reseau-…
+++
https://www.blogger.com/ zoek op trefwoord: beaurieux, court st.etienne
Trefwoorden:
Court St.Etienne, Beaurieux, moulin, moulin d’haut, château beauregard, boël, goblet d’alviella, tombelles, bois de la quenique, la pierre qui tourne,
mei 2021
Ernst GÜLCHER
contact: ernst.guelcher (at) telenet.be
In Leuven-Heverlee kent iedereen uiteraard de Abdij van Park maar wist je dat die abdij – en zekers de vijvers ervan – zowat de achtertuin zou kunnen zijn van een statig maar tussen alle huizen niet voldoende opvallend oud gebouw aan de Oude Geldenaaksebaan nummer 85 op minder dan honderd meter rechts van de Leeuwenpoort aan de Molenbeek? ‘Den Inghel’ was in 1102 de oudste brouwerij in het gehucht Vinckenbosch in de streek van Leuven.
Dat gehucht – tegenwoordig een nogal drukke stadswijk – was in die tijd nog lang geen deel van de stad en de abdij bestond ook nog niet. Over die vroege geschiedenis vind ik niet veel behalve dat de brouwerij onafhankelijk was van de latere abdij maar ook van de heren van Heverlee tot in de tijd van de Hertog van Arenberg. Eigenlijk wist ik niet dat dit kon in die tijd.
In 1584 brandt hij af met de rest van het gehucht – in die tijd waren de gebouwen in Vinckenbosch van hout – en hoe hij er tot die tijd kan hebben uitgezien weten we alleen van een oude figuratieve kaart van 1617 waar het gebouw is afgebeeld maar er wel uitziet als met bakstenen gezet.
Volgens ‘Leuven van Weleer’ wordt hij “in 1672 terug opgebouwd door abt Libeer de Paepe, deze keer als brouwerij van de Parkabdij. De voorheen onafhankelijke brouwer was vanaf dan pachter … Het bruine en blonde Parkbier wordt nog steeds in licentie gebrouwen (in Ierland) en is te koop bij de Aldi”.
Op de Villaretkaart van 1745 en andere kaarten zie je de brouwerij overduidelijk aangeduid op zijn huidige plek en wat mij opvalt is dat in die jaren het landschap nog erg landelijk geweest moet zijn met een kronkelende beek, heel weinig omgevingsbebouwing en de drukke stad nog altijd op flinke afstand. In die tijd is het geheel opperduidelijk een deel van het Parkdomein.
Als je heel goed kijkt zie je het jaartal 1672 nog ingebeiteld boven de boogpoort op het binnenhof en ook heel duidelijk onder de poort onder het ronde venster met het wapen van Leuven tussen de hoge vensters aan de straat.
In dat jaar werd en wordt nog altijd de brouwerij omringd door 17de eeuwse gebouwen zoals de voormalige wasserij van de Parkabdij op de hoek van de Abdijdreef en het voormalige Sint-Jorishof aan de overkant (nu de Sint-Norbertusschool tot en met Garage Albert). Over de oorsprong van de naam Ingel’ of ‘Engel’ (al dan niet met een ‘h’ ertussen) heb ik nog niets gevonden.
Over de oudste geschiedenis van Den Inghel blijkt toch iets meer bekend te zijn dan wat blijkt uit de publieke informatie. In de voorbereiding van de restauratie hebben de huidige eigenaar Bart Viaene en zijn echtgenote een zeer degelijke archeologische studie laten maken die hoofzakelijk technisch is maar toch een tipje van de sluier oplicht.
Op grond van nooit gepubliceerde gegevens van de voormalige archivaris van de Parkabdij Felix Maes zou er zeker in 1303 al een ‘broucamme’ gestaan hebben met ene Walter van Lier als brouwer. Die groeide later uit tot herberg “de Enghel”. Brouwerij en herberg waren samen met het omringende gehucht Vinckenbos en de nabijgelegen pachthoeve van de abdij vele jaren het onderwerp van processen tussen de Parkabdij die de heerlijkheid Vinckenbos bezat, de heren van Heverlee en de stad Leuven.
Die strijd eindigde rond 1584 toen het hele gehucht met inbegrip van de brouwerij afbrandde in het geweld van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje. Pas na het einde van de tachtigjarige oorlog kon de wederopbouw beginnen.
In 1643 liet abt Jan Maes de ruïne van de abdijhoeve afbreken maar pas dertig jaar later zag onder abt Libert De Paepe bovenop de blijkbaar bewaarde kelders van de oude Camme de nieuwe brouwerij het licht.
Vanaf daar put ik opnieuw uit ‘Leuven Weleer’: “Het bierbrouwen in pacht duurde niet lang, en Den Inghel kreeg dan ook alras verschillende functies: postkoetshalte (zoals ook De Keizer op de Tervuursesteenweg, De Oude Kantine aan het Arenbergkasteel en De Mol op de Tiensesteenweg), hotel voor het laag volk en het vrouwvolk dat niet mocht overnachten in de abdij als de stadspoorten gesloten waren, kazerne, huis van de rentmeester van de hertog van Arenberg, hospitaal voor trekpaarden, coöperatieve bakkerij Perfecta, viskwekerij/vijverwerken gebroeders Basiel en Antoon Bellefroid, studentenkoten en – de laatste twintig jaar – uiteindelijk voor het eerst: woon-erf.”
Den Inghel aan de Geldenaaksebaan in Heverlee werd gebouwd als fabriek en is zeer lang in gebruik gebleven voor industriële doeleinden waarbij de woonfunctie duidelijk secundair was. De site is pas sinds halverwege de 20ste eeuw in gebruik en gerestaureerd als een privé-woonst.
Over dat industriële verleden vind ik eigenlijk bijzonder weinig details terug maar ik denk dat dit aan het internet ligt of dat er nog altijd van alles verborgen is in druk uitgegeven teksten en in ongeopende archieven (bijvoorbeeld die van de stad Leuven en van de hertog van Arenberg).
In Leuven Weleer staat een mooie foto van 1913 met de zaakvoerders, de koetsen en de paarden van Volksbakkerij Perfecta die in die tijd in het gebouw gevestigd was. Hoofdstuk III van een recente studie over de ontwikkeling van de voedingshandel in Leuven tijdens tweede helft van de 19de eeuw vertelt dat de bakkerij en vooral de droge voedingssector in totaal in tussen 1860 en 1910 opmerkelijk toenamen.
Auteur Wim Lefrebvre haalt uitvoerig een boek of artikel aan van ‘Hermans – La Boulangerie à Louvain’ waarin staat dat vanwege het toenemende aantal inwoners en door de kleinschaligheid er in 1904 zes broodfabrieken in bedrijf zijn, twee nogal groot (‘de Proletaar’ van de socialisten en ‘het Volksgeluk’ van burgemeester Vanderkelen) en vier wat kleiner. De bakkerij Perfecta stamt ongeveer uit die tijd (maar het preciese jaartal ontbreekt) en of deze bakkerij bij die zes gerekend wordt weet de auteur niet.
Over het reilen en zeilen van deze bakkerij vind ik alleen enkele zaken in de hieronder vermelde ‘Archeologische studie’ van 1993: Perfecta is voor WO-I gesticht als een samenwerkende maatschappij en “Henri Everaerts, bijgenaamd ‘Hanke Perfecta’ (Henke?), nam er het beheer waar. Men beschikte over moderne machines, zoals de kneedmachine … om massaal brood, koeken en wafels te bakken. Toch ging de zaak omstreeks 1929 over de kop”.
De eigenaar woonde in het gebouw en heeft zeer belangrijke verbouwingen doorgevoerd, vooral aan de achterzijde om zijn grote machine te plaatsen en heeft daar ook een apart ovengebouw laten zetten. Veel (alles?) daarvan is teniet gedaan door restauratie in 1936 (Bellefroid-periode) en de archeologische studie wijdt hier grote aandacht aan.
Op oude foto’s zie je echter nog goed hoe het er in die tijd uitzag. Die foto’s werden door de heer H.Uytterhoeven aan eigenaar Bart Viaene gegeven en met zijn toestemming (dank!) laat ik ze je in deze bijdrage allemaal zien. Hierna vertel ik over de viskweek en de onder puin bedolven kweekbassins.
Den Inghel in Heverlee trok na de faling van de volksbakkerij Perfecta in 1929 de aandacht van de familie Bellefroid. Over hen ga ik het in een volgende reportage nog eens hebben want in het Leuvense en ver daarbuiten staan zij bekend als kwekers van zoet watervis en waren ze bijna overal in dit deel van de Dijlevallei de eigenaars en dikwijls ook de aanleggers van de vijvers.
Rechts van de dreef valt het begin van de eerste abdijvijver op. De eerste en de tweede vijver dateren uit de 14de eeuw, de derde en de vierde werden eind 17de eeuw gegraven op initiatief van abt Filip van Tuycom.
De uitgestrekte vijvers (ongeveer 13 ha) voorzagen de kanunniken tijdens de talrijke vastendagen van de nodige zoetwatervis. In de 19de en de 20ste eeuw verhuurde Park de vijvers aan viskwekers. Vandaag wordt het vijvergebied met zijn talrijke natuurlijke bronnen gebruikt voor waterwinning.
Om de vis te ‘oogsten’ moesten de vijvers periodiek drooggelegd worden om de spartelende dieren in de modder bijeen te rapen. Het moet hard labeur geweest zijn, vooral in de winter als het vroor. Vis – vooral karpers – werd opgekweekt in ‘vivaria’ – dat zijn bassins en daarna uitgezet in de grote vijvers. Op oude kaarten zie je zulke bassins nog naast de eerste grote vijver ten zuiden van de kapeldreef maar tot 1800 ook heel duidelijk op een sindsdien verdwenen zijarm van de Molenbeek naar de ‘Kapelbeemd’, dat is het afgesloten bosje links van de kapeldreef tegen de spoorweg, nu aangeduid als ‘kwelwatergebied Abdij van Park’.
De gebroeders Antoon en Baziel Bellefroid kochten Den Inghel in 1933 om het gebouw te restaureren tot een deftig woonhuis en op de vijvers een viskwekerij op te zetten (of ze die huurden of kochten weet ik nog niet). Ze braken de bakkerij af en maakten de veranderingen aan de achtergevel ongedaan.
Bart Viaene: “De familie Wellens-Bellefroid baatte de karperkwekerij nog uit tot aan de val van het IJzeren Gordijn, toen Polen en Tjecho-Slovakije de markt voor zoetwatervis veroverden. Die markt was echter al fel gedecimeerd in de tweede wereldoorlog : de grootste afnemers van karper waren immers de joden! Onder de verflagen van de achterdeur van “Den Inghel” kwam bij schilderwerken de ingekraste tekst tevoorschijn : <slecht leesbare naam> : JUDE!” waaruit kan worden afgeleid dat het leveren aan de Joodse gemeenschap door de Duitse bezettende macht niet werd gewaardeerd maar of het echt tot moeilijkheden heeft geleid weet ik niet.
De koppen van Baziel en Antoon staan (mét Lakense pet) gebeeldhouwd onder de sier-schoorsteenmantel in het gebouw. In Heverlee herinnert men zich nog dat je voor speciale gelegenheden aan Basiel Bellefroid mocht vragen om een een half uurtje op de vijver te roeien.
Jammer genoeg zijn echter ondank fel lokaal protest de door de Bellefroids aangelegde vivaria verdwenen onder het asfalt van de bezoekersparking. Op de NGI kaart van 1989 zijn ze te zien en samen met het moerasbosje in de Kapelbeemd maken ze dan al deel uit van het statuut van beschermd landschap rond de Parkabdij.
Het voorstel van bewoners van de Geldenaaksebaan – ook sterk verontrust om nog eens meer auto’s in toch al veel te drukke straat – om de zone tot een eigentijds natuurbelevingsgebiedje te hervormen en die parking aan de leggen op de nabijgelegen Philipssite (met de brug over het spoor) stuitte op een veto van de Lodge, de uitbater van de gerestaureerde watermolen. Met een speciaal RUP is de Leibeek verlegd, de historische waterregeling opgebroken en zijn de bassins opgevuld met bouwpuin. Om overstromingen tegen te gaan zou er tegenwoordig veel meer water uit de vijvers gewonnen worden dan vroeger waardoor het landschap dan ook ferm droger geworden is dan voorheen (zeggen mensen die het kunnen weten in de omgeving).
Den Inghel is sinds 1994 officieel beschermd als monument. Het erfgoeddossier bevat een minieme beschrijving maar (nog?) geen info over geschiedenis wat jammer is omdat uiteraard sinds de (her) bouw in 1672 de omgeving wel heel erg veranderd is. Die bescherming omvat het hoofdgebouw met inbegrip van de oude paardenstallingen die ook al dateren uit de tijd van Abt De Paepe. Dankzij lezer Jan Hollevoet kan ik je een figuratieve kaart laten zien van 1617 waarop je Den Inghel en omgeving ziet staan. Merk op dat het dus gaat om een beeld uit de tijd dat het gebouw en de rest van Vinckenbos afbrandde en wederopbouw nog niet in zicht. Nog een kaart, maar dan uit 1769 toont de hele site waarbij Den Inghel duidelijk een deel is van het Parkdomein en je ook de vivaria (visvijver) in de kapelbeemd opperduidelijk ziet.
Bij de bescherming van een privéwoning als monument zijn er onvermijdelijk discussies over de restauratie, de herbestemming en het bewaren van de authenticiteit (nog afgezien van de vraag wie dat allemaal gaat betalen). Juist toen Bart Viaene en zijn huisgenoten het gebouw aangekocht hadden kregen ze te horen dat het als monument beschermd zou worden en dat ze er dus niets meer aan mochten doen zonder uitdrukkelijke toestemming.
Gelukkig was het gebouw al een woonhuis geworden dus er kon niet meer geëist worden dat het een industriële vestiging zou blijven. De vernieuwing van de vensters zorgde voor enige problemen maar dankzij de vastberadenheid en de inspanningen van de bewoners/eigenaars en met de hulp van de zeer uitvoerige archeologische nota van 1993 is een en ander toch in orde gekomen.
Ik denk dat het de moeite waard zou zijn als de mensen van de wijk ter gelegenheid van een Open Monumentendag ook eens hun licht zouden mogen opsteken over wat ik beschouw als een supergeslaagde, zeer authentieke met privé-middelen ondernomen restauratie van een eeuwenoude site tot een eigentijdse eersteklaswoning die geschikt is voor co-housing.
Een en ander met uitzondering van de enorme zolder die nooit voor iets anders gebruikt is dan voor het bewaren van de grondstoffen (bloem) en er geen toestemming gegeven is om die te herbestemmen en dienovereenkomstig in te richten. Dat is ongebruikelijk want er zijn talloze beschermde monumenten waar die zolders met veel respect zijn heringericht. En eigenlijk is dat wel nodig want al dat schitterende houtwerk staat nu onbeschermd (onverwarmd) bloot aan de buitenlucht en dat is er op de duur niet goed voor en erg slecht als er eens een te laat ontdekt lekje is.
Ik vind dat je zo’n zolder tenminste van buiten onder de dakpannen zou moeten kunnen isoleren en dan van binnen kunnen verwarmen en aangenaam maken zonder ook maar iets aan het eikenhouten binnenwerk te veranderen. Maar dan moet je natuurlijk eerst wel toestemming krijgen om zo’n grote ruimte voor iets zinvols te gebruiken.
En zo blijft er altijd nog wel iets te doen. Voorbijgangers hebben dat niet altijd in de gaten en komen soms met gemakkelijke kritiek maar uit ervaring weet ik ook dat restaureren één zaak is maar dat het onderhouden in de goede staat een werk is van alle jaren dat nooit stopt en altijd weer heel veel aandacht en geld kost. Met dank aan Bart Viaene en zijn huisgenoten die deze inspanning dan toch al meer dan dertig jaar op zich nemen.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
https://heverlee.weleer.be/geldenaakse-baan/1679
Wim Lefebvre – De ontwikkeling van de voedingshandel in Leuven tijdens de …
http://www.ethesis.net › leuven › leuven_hfst_3
+++
Abdij van ’t Park…ing!? – PDF Gratis download – DocPlayer.nl
https://docplayer.nl › 10845919-Abdij-van-t-park-ing
+++
https://www.nieuwsblad.be/cnt/gtteknml
Buurt wil geen parking op kweekvijver
+++
Abdij van Park – Je ziet er vandaag de dag enkel nog …
https://www.facebook.com › AbdijvanPark › posts › je-zi…
+++
Kwistig met kennis – Erfgoedcel Leuven
https://www.erfgoedcelleuven.be › getfile › bestand
+++
+++
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/aanduidingsobjecten/1826
+++
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/aanduidingsobjecten/42067
+++
+++
Reeks van kaarten en oude foto’s
trefwoorden: den inghel, bart viaene, perfecta, bellefroid, heverlee, abdij van park, bakkerij, brouwerij, viskweek, erfgoed,
April 2021
Ernst Gülcher
contact: ernst.guelcher (at) telenet.be
Pak de kaart van Jodoigne er even bij (zie de afbeelding in het album) en ga op zoek naar het dorpje Saint-Remy-Geest. In een eerdere reportage met de titel ‘op stap in het land van de Gobertange – op verkenning in Melin en Saint-Remy-Geest’ (zie de link) vertelde ik al iets over le Moulin de Gen(ne)ville. Die vind je op het riviertje Le Chebais aan de Rue du Moulin de Genville ten oosten van Saint Remy Geest op weg naar de brug over de Grande Gette in Sainte-Marie Geest. Vlak ten noorden van de molen zie je op de OSM kaart een soort van blinde vlek maar op zijn topografische voorganger van 1989 staat er een ‘pompage’ aangeduid en een ‘réserve naturelle’ en ook een beek met de naam La Trislaine. Die beek ontspringt in het reservaat en komt een beetje verder uit op de Grande Gette. Op de Villaretkaart van 1745 ziet het gebiedje er uit als een verzameling van hooilandjes die van elkaar gescheiden zijn met hagen of rijen wilgen. En als je op die kaart kijkt naar al het gekronkel van de waterstroompjes in de omgeving weet je meteen dat het er in die tijd ferm moerassig was net als in de andere gedeelten van dit valleigebied en dat er voor de boeren van toen en in latere tijden van mechanisatie niet veel mee te beginnen was.
Om die reden zal het gespaard gebleven zijn van de grootschalige intensieve akkerontwikkeling die kenmerkend is voor de hele streek van de beroemde Gobertangekalksteen. Maar terwijl de rest van de vallei in onze tijd is omgevormd tot weiden voor paarden en schapen, tot visvijvers met chalêts, bosjes van populieren en naaldbomen en zelfs hier en daar de grond is opgehoogd om er huizen te kunnen zetten, is dit kleine stukje door de eeuwen heen toch min of meer moeras gebleven. Om die reden is het al in 1976 een ‘Réserve Naturelle et Ornithologique’ (RNOB) en wordt nu beheerd door NATAGORA (de Waalse tegenhanger van Natuurpunt). Het gebiedje is ook opgenomen op de lijst van ‘Sites de Grand Intérêt Biologique’. Wie ‘het kleine niet eert is het grote niet weert’ zullen we maar zeggen want in totaal gaat het maar om een natuurterreintje van iets meer dan 1,5 hectare waarvan het grootste deel pas in 2012 kon worden aangekocht.
Maar “malgré son isolement, le site héberge une biodiversité assez remarquable avec notamment près de 180 espèces de plantes supérieures et plus de 90 espèces d’oiseaux » lees ik in de officiële beschrijving van het reservaat en dat is ruim voldoende om er eens op verkenning te gaan.
De ingang van het natuurreservaat Les Marais de Genneville in Saint Remy Geest (Jodoigne) is helemaal aan het einde van de Mont à Lumay, een charmant straatje met enkele boerenhuizen tussen bomen in de weiden. Naast het reservaat is een comfortabel fietspad dat aansluit op de RAVeL L 142 tussen Zétrud-Lumay en Sainte Marie Geest. Het infobord met de voorstelling van de site aan de ingang vertelt je dat ‘Arcadis aide le plus petit rongeur d’Europe à devenir grand’. Het gaat om de kwetsbare ‘Rat des moissons’ (Micromys minutus), een dwergmuis die amper 6 gram weegt en daarmee het kleinste knaagdier van Europa is. Dit diertje houdt van rietlandjes (roselières) en grasruigtes (mégaphorbiaies) waartussen het nesten maakt en kan zich handhaven op voorwaarde dat er éénmaal per jaar gemaaid wordt.
Door de huidige industriële landbouwmethoden is de soort bedreigd maar hier in deze natuur-oase leeft blijkbaar een tamelijk grote kolonie tussen het opgestapelde maaisel. Hoewel de site desondanks niets eens onder het Europese Natura-2000 beschermingsstatuut valt en pas in 2019 als een echt natuurreservaat erkend is bruist hij van biodiversiteit “avec notamment près de 180 espèces de plantes supérieures et plus de 90 espèces d’oiseaux. Le bruant des roseaux (Emberiza schoeniclus), la bouscarle de Cetti (Cettia cetti), l’hypolaïs ictérine (Hippolais icterina) sont quelques-unes des espèces de l’avifaune peu commune qui fréquentent l’endroit durant la période de nidification, tandis que, durant l’hiver, on peut y contacter la bécassine des marais (Gallinago gallinago) ou le râle d’eau (Rallus aquaticus)’’, ook de houtsnip (Bécasse de Bois) en wintertaling (Sarcelle d’hiver) voelen zich hier thuis. Daarnaast leven er uiteraard ook zeer veel insecten, waaronder kevers, vlinders, libellen en wilde bijen.
Het moeraslandschapje ondervindt wel nadelen van de droogte van de laatste jaren en omdat er een grondwater-oppompstation vlak aan grenst, maar vertoont toch alle kenmerken van natte graslanden met een uitbundige begroeiing, meidoornhagen, een rij oude knotwilgen, een moerassig elzenbosje en massa’s schots en scheef over elkaar heen groeiende en vallende wilgen. Bij mijn bezoek in de winter was er nog niet veel van te zien maar in de informatie van Natagora lees ik dat in de lente het hier bol staat van de dotterbloemen. En hoewel ik niet denk dat het water van het beekje La Trislaine nog door de dorpelingen als drinkwater gebruikt wordt, groeien er waterplanten in zoals waterkers (cresson de fontaine) en watermunt (la menthe aquatique). Er zijn geen paadjes in het gebied en in de broedtijd zijn mensen met hun grote voeten en honden er uiteraard niet welkom maar als je de ploeg van vrijwilligers voor het beheer zou willen versterken ben je hoogst welkom begrijp ik.
Het zou wel fijn zijn als in de komende jaren de aangrenzende terreintjes ook binnen het natuurreservaat komen te liggen want op het ogenblik staat er zelfs nog een bosje van naaldbomen en dat past helemaal niet in deze natuur-omgeving. Dan kunnen ook de ongastvrije afsluitingen en verbodsborden (privé, access interdit) bij de buren worden weggeruimd.
Le Marais de Pré Saint-Jean juist ten oosten van het centrum van Jodoigne vind je aan het einde van een straatje met de idyllische naam ‘Allée des Ormes’ iets ten zuiden van de Rue de Piétrain. Ik ben er een kijkje gaan nemen op aanraden van conservator Hervé Paques van Natagora die me vertelde dat het een nieuw natuurreservaatje is van het type ‘natte ruigte’ (‘zone humide’) met een oppervlakte van 6,5 hectare en dat is toch al weer wat meer dan de 1,5 hectare van Les Marais de Genneville. Le Ruisseau Saint-Jean kronkelt hier op de Villaretkaart van 1745 en op de kaart Vandermaelen van 1846 door een volledig onbebouwd moerasgebied. Hij komt in Jodoigne uit in La Grande Gette. Waar hij precies ontspringt is me niet helemaal duidelijk maar hij maakt enkele honderden meters naar het zuiden een haakse bocht naar rechts op een plek of gehuchtje met de naam Molembals St.Job en Grunendael en gaat dan verder naar Huppaye waar op de oude kaart enkele keren het woord ‘font’ staat.
Op één plek is er een rechtgetrokken stuk wat duidt op de aanwezigheid van een watermolen en verder zijn er op het traject nauwelijks huizen te zien. Op de Open Street Map van vandaag is de beek nauwelijks meer te zien. Alleen aan de Ferme de Baron/Le Grand Château ten westen van Huppaye is er nog een open stuk, bijna al de rest lijkt volledig te zijn ingebuisd om bebouwing toe te laten. Bijna, want aan die Allée des Ormes en nog iets verder tot aan de RAVel L 125 is er ook nog een strookje voor de natuur overgebleven met zelfs nog wat (privé-)bos. Toen ik er aankwam moest ik wel even slikken want niet alleen dat er geen ‘Ormes’ (iepen) te zien zijn maar je staat daar midden in en bovenop een gloednieuw industrieterrein dat heel de vallei lijkt te vullen met covid-ontvolkte blokkige gebouwen. Om in het reservaat te komen moest ik een steile helling afklauteren achter het laatste gebouw en paadjes zijn er nergens te zien.
Rechts kijk je op een tamelijk recente woonwijk op de plaats waar op de kaart van 1969 nog de ‘Villa des Ormes’ staat, maar links zijn er gelukkig nog open weiden. Tussen die beiden strekt zich een wildernis uit die niet toegankelijk lijkt en het ook niet is zodra de bramen en de brandnetels uitlopen. Als je er gaat kijken, trek je best hoge waterdichte laarzen aan want dat van die ‘natte ruigte’ moet je volstrekt ernstig nemen als je er ook maar een beetje in wilt doordringen om foto’s te maken. Op het internet vind ik dat het pas sinds 2020 officieel een reservaat is waarover na een jarenlang conflict over ‘le contournement de Jodoigne’ de gemeente Jodoigne met Natagora tot overeenstemming is gekomen waarbij de natuurvereniging een beheer-concessie gekregen heeft voor een periode van 30 jaar. Daarover zal ik het misschien nog hebben (de info is gesluierd) maar je krijgt alvast enkele foto’s, zelfs een van een ree die zich hier beter lijkt thuis te voelen dan de mensen. Ik hou wel van dit soort ongetemde natuur maar ik denk dat ik bijna de enige ben want waarom anders hebben we er nog maar zo weinig van?
Onderaan de helling van het opgehoogde industrieterrein aan de Allée des Ormes strompel ik zo goed en zo kwaad als het gaat door een moerassige wildernis waar de bramen naar me grijpen, omgevallen bomen in de weg liggen en ik ieder ogenblik diep in de nattigheid zou kunnen wegzinken. Dat laatste blijkt in de praktijk nogal mee te vallen omdat de bedding van de beek bij nader inzien niet in het reservaat is maar aan de westrand. Ik ken de geschiedenis van het eens zo mooie valleitje van de Ruisseau du Pré Saint-Jean nog niet goed maar ik lees dat dankzij NATAGORA nog maar in juni vorig jaar besloten is om dit stukje toe te voegen aan de lijst van officieel door het Vlaams gewest erkende ‘sites de grand intérêt biologique’. Op de website van die sites vind ik er nog geen beschrijving van maar dat zal wel komen.
Voor hetzelfde geld was het helemaal verdwenen onder het metershoge puin onder het zich uitbreidende industrieterrein want ik vermoed dat dit toch wel de bedoeling zal zijn geweest van de gemeente Jodoigne die jaren geleden de gronden in de vallei heeft aangekocht. Ik weet nog niet genoeg wat de natuurvereniging met het terrein gaat doen maar de uitdaging is levensgroot en het zal heel wat inspanningen vragen denk ik ‘om er iets moois van te maken’. Ik lees dat het de bedoeling is om de biodiversiteit te verhogen en om het toegankelijk te maken voor educatieve doeleinden. Ik heb nog geen inventaris gezien van wat er hier allemaal groeit en bloeit maar ik denk dat het wat dat betreft wel goed zit en nog snel zal verbeteren als er maaibeheer wordt ingesteld en de woekerplanten zoals de bramen worden beteugeld. Dat laatste zal wel niet eenvoudig zijn want zo te zien is het grond- en beekwater veel te voedselrijk om goed te zijn en daar zal de natuurvereniging niet veel aan kunnen veranderen. Hier en daar kom je ook wel wat bouwafval tegen en dat zal opgeruimd moeten worden. Er staat zelfs nog de ruïne van een oud huis of châlet van een vroegere bewoner – een lezer vertelt mij ooit het clubhuis van de plaatselijke scouts – midden tussen de bomen.
Op die plek is er ook een ooit door een van de bewoners gegraven visvijver die ik in zijn verlatenheid heel mooi en natuurlijk vind. Ik hoop dat die niet wordt gedempt maar omgezet in een kweekplek voor kikkers en salamanders. Ik hoop ook dat men niet te veel van de bomen er zal willen afhalen want die geven het gebiedje een heel bijzonder sfeer, ook al omdat ze schots en scheef door en over elkaar groeien zoals dat gebruikelijk is in een moerasbos.
De erkenning van het natuurreservaat Pré Saint-Jean in Jodoigne is het resultaat van harde onderhandelingen tussen de gemeente en NATAGORA en is een leerzame les over de spanning tussen mens en natuur. Neem de kaart er maar bij en dan zie je dat zoals alle steden Jodoigne tegen de zich altijd maar opdringende koning auto kampt. Het stadscentrum dateert uit een tijd dat dit vervoermiddel nog nauwelijks gebruikt werd en alle grote wegen elkaar zowat aan de kerk kruisten.
Niet alleen dat er nog voortdurend in en rond de stad nieuwe gebouwen en dus auto’s bijkomen maar ook moet al het doorgaand verkeer dwars door het centrum via de loodrecht op elkaar staande assen tussen N240 Chaussée de Wavre-Hannut en N29 Chaussée de Tirlemont-Charleroi. Ik lees dat “ Il suffit de venir au centre-ville aux heures de pointe, on voit que tout est bloqué. Evidemment, il y aura toujours des véhicules puisque Jodoigne est une ville scolaire, il y a 5.000 élèves qui viennent tous les jours ici. Mais les 2.000 camions en transit et les véhicules qui vont vers Wavre ou vers Hannut pourront éviter le centre, de même que les personnes qui viennent de la Chaussée de Charleroi” (reportage RTBF, zie de link). Sinds 1979 ligt er een plan op tafel voor een ‘contournement’ waarbij juist ten zuiden van het centrum een ringweg wordt aangelegd van de N240-N29-N240 met uiteindelijk ook een nieuwe verbinding richting Tienen. Voor het tracé kijk je best even op de bijgevoegde afbeelding.
De straatnamen staan daar niet bij maar je ziet dat – zoals bijna altijd bij dit soort door ingenieurs op de tekentafel uitgezette plannen – de nieuwe weg dwars door enkele groene zones is getekend. Een eerste etappe van uitvoering tussen de N240 (Waver) en de N29 (Charleroi) dwars door het natuurreservaatje ‘le marais du faubourg Saint-Médard’ ten zuiden van de Ferme/Château du Stampia had al lang voltooid moeten zijn. Ik heb dit reservaatje nog niet bezocht maar het is ondanks zijn omvang van slechts 14,5 hectare een bij wet erkende en beschermde ‘Site de Grand Intérêt Biologique’ en om zijn biodiversiteit beroemd bij alle natuurliefhebbers in de regio. Het plan heeft om die reden geleid tot een jarenlange politieke en juridische strijd tussen de overheid en de natuurverenigingen waarbij Natagora met ferme steun van de plaatselijke publieke opinie in 2017 heel het dossier heeft aangespannen bij de Raad van State met de eis om de vergunning van het Waals Gewest voor het project te vernietigen. Voor de ecologische en juridische details verwijs ik je naar de eerste drie links onder deze tekst maar hierna geef ik er toch al een samenvatting van.
Jodoigne – het Marais Saint-Jean en het geplande ‘contournement’. Er is vinnig over gestreden maar er is een compromis bereikt tussen Natagora en de gemeente. Zoals ik al schreef bracht de natuurvereniging het conflict in 2017 voor de Raad Van State. Voor zover ik de juridische argumentatie goed begrijp gaat in een notendop om het volgende. De bescherming van wettig erkende natuurreservaten is vastgelegd in verschillende internationale en nationale wetten zoals Le loi sur la Conservation de la Nature. Uit die wetten blijkt dat de gemeente verplicht is om in geval van projecten met mogelijke aantasting van die reservaten verplicht is om zich rekenschap te geven van de ecologische gevolgen met het doel om die te voorkomen of minstens te beperken. Natagora verwijt de gemeente dat die zelfs geen studie heeft laten maken van de ecologische gevolgen (évaluation des incidences) voor de kwetsbare flora en fauna in de natuurgebieden waar die weg moet komen (Marais faubourg de Medard en Marais Pré Saint-Jean) noch op de aantasting van peil en de stromingen van de water in die gebieden.
Op de bescherming wordt geen beperking aanvaard tenzij er zeer uitdrukkelijk een afwijking (derogatie) wordt toegestaan. Zo’n afwijking kan alleen worden toegestaan als de gemeente zou bewijzen dat ze alle mogelijkheden heeft onderzocht die zouden kunnen dienen om de impact van de nieuwe ring te beperken met inbegrip van onderzoek naar alle mogelijke alternatieven en als zou blijken dat die alternatieven allemaal totaal onmogelijk zouden zijn: “Comme stipulé à l’article 5 de la Loi sur la Conservation de la nature : « …la dérogation ne peut être accordée qu’à condition qu’il n’existe pas d’autre solution satisfaisante… » . Ook op het vlak van de alternatieven heeft de gemeente niets onderzocht, laat staan opgenomen om uit te voeren. Bovendien brengt Natagora naar voren dat de geplande ring zelfs geen oplossing zal bieden voor de verkeersproblemen in de binnenstad zelf: “Nous regrettons le manque de prise en compte des autres mesures qui pourraient soulager le centreville de ses embouteillages. Il n’est pas question d’interdire les poids lourds sur ces axes, ni d’améliorer les transports publics, les parkings extérieurs, le co-voiturage, les bus scolaires, etc. Sans oublier la mobilité douce, piétons et vélos. Car le contournement ne résoudra pas tout. Une grande partie du trafic se rend dans les écoles et les commerces du centre-ville”.
De gerechtelijke procedure had jaren kunnen duren en omdat de natuuropvattingen ook in de wijdere samenleving aan het veranderen zijn is de kans groot dat Natagora de zaak had kunnen winnen en de gemeente haar hele procedure opnieuw zou mogen beginnen.
Zover is het niet gekomen want in 2018 maakten de partijen bekend dat ze een compromis hadden gevonden waarin de natuurvereniging zich niet langer gerechtelijk tegen de aanleg zou verzetten in ruil voor een drietal toegevingen vanwege de gemeente. In 2020 is over dit compromis een conventie gesloten. 1) Het traject door de marais Faubourg du Medard blijft ongewijzigd maar de wateroppervlakten aan beide kanten blijven met elkaar verbonden. Er zullen ook drie amfibietunnels worden aangelegd; 2) Ter hoogte van Zétrud-Remy wordt een boer tot de orde geroepen die een natuurgebied van 6 hectare illegaal in een maisveld heeft veranderd 3) Het Marais Pré Saint-Jean wordt erkend als reservaat en Natagora krijgt een concessie van 30 jaar voor het beheer en zal in ruil natuureducatieve activiteiten ontwikkelen. In het kader van deze tekst is natuurlijk vooral punt 3 van belang.
We zullen zien hoe het in de komende jaren verder zal verlopen, zeker wanneer men konkreet aan dit deel van het traject zal gaan werken. Ik veroorloof mij om een balletje op te gooien om inplaats van een autoweg op die plek daar een fietspad aan te leggen want dat zou perfect aansluiten op de noord-zuid RAVel-L142.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
+++
https://www.natagora.be/reserves/marais-de-genneville
+++
http://biodiversite.wallonie.be/fr/159-marais-de-genneville.html?IDC=1881&IDD=251660860
+++
+++
Dwergmuis – Wikipedia https://nl.wikipedia.org › wiki › Dwergmuis De dwergmuis (Micromys minutus) (ook oogstmuis genoemd) is een knaagdier dat voorkomt in Europa en Azië. Het is het kleinste knaagdier van Europa.
+++
+++
+++
+++
https://brabantwallon.natagora.be/decouvrez-nos-projets/pole-vigilance/contournement-de-jodoigne
+++
+++
+++
+++
https://brabantwallon.natagora.be/decouvrez-nos-projets/pole-vigilance/contournement-de-jodoigne
+++
http://biodiversite.wallonie.be/nl/2907-marais-du-faubourg-saint-medard.html?IDD=251659955&IDC=1881 (marais du Faubourg du Medard)
trefwoorden:
jodoigne, natagora, marais de genville, marais pré saint jean, contournement,
Mei 2021
Ernst Gülcher
contact: ernst.guelcher (at) telenet.be
De vijver van Pécrot (Gréz-Doiceau) aan la Petite Marbaise vlak langs de spoorlijn tussen Leuven en Ottignies is één van die plekken in onze streek waar ik altijd weer naar terug ga. Ik heb er al veel over geschreven omdat ik het een mooie maar ook uitdagende combinatie vindt tussen de inspanningen van een plaatselijke visclub en de natuurorganisaties.
Ik dacht dat ik er al veel over wist maar dankzij enkele vrienden uit de omgeving (dank aan Béatrice Denis) weet ik nu dat er door de ASBL PECROT DEMAIN ENSEMBLE al even geleden een mooi boek gemaakt is met tekst en foto’s over de geschiedenis van de vijver met de titel LA FABULEUSE HISTOIRE DE L’ETANG DE PECROT. Ondertussen staat het geheel ook op het internet en dankzij de inspanningen van Marie-Christine & Jean-François Misonne van GELURA (zie de link) kan je het allemaal zelf lezen bij je thuis of met behulp van een app op de bordjes die sinds enige tijd langs de oevers van de vijver en de vallei zijn neergezet.
Dat verhaalt begint zo : ‘’ En 1952, Monsieur Bellefroid (pisciculteur) demande l’autorisation de créer un étang à Pécrot. En effet, à ce moment, toute la vallée de la Dyle (Gastuche, Archennes, Pécrot et Weert-Saint-Georges) est dédiée à la reproduction de poissons. La Marbaise passait à cette époque au milieu du terrain actuel de l’étang. Un chemin de promenade la longeait d’ailleurs. Mr Bellefroid fera dévier la rivière estimant qu’il y avait suffisamment de sources pour alimenter l’étang. Vous pouvez encore voir cette déviation de nos jours. Lorsque vous prenez le sentier vers l’étang (en suivant les panneaux fléchés), la Marbaise est à votre droite. Au bout ce sentier, en passant le petit pont, vous constaterez que la Marbaise fait un coude vers la gauche. Elle ne rejoindra à aucun moment l’étang.”
Je kan dat inderdaad op oude kaarten nog zien. De familie Bellefroid is sindsdien uit het zicht verdwenen maar de vissen zijn gebleven en het natuurbeheer heeft zich ook ontwikkeld. Hierna vertel ik meer over deze spannende geschiedenis.
De vijver – lees ik in het verhaal ‘LA FABULEUSE HISTOIRE DE L’ETANG DE PECROT’ in Pecrot Ensemble Demain – wordt door de heer Bellefroid zo’n twintig jaar uitgebaat als visvijver maar na een grote droogte in 1976 heeft hij er genoeg van en overtuigt de gemeente Gréz-Doiceau om de site aan te kopen.
Vier later vraagt en krijgt de VZW Amis du Parc de la Dyle de toestemming om er de natuur te beheren en twee jaar daarna, we zijn dan 1882, krijgen een twintigtal vissers toestemming om hun sport op de vijver uit te oefenen.
Eind jaren 80 is het water nergens meer dieper dan 30 cm. Om hem opnieuw interessant te maken voor de visvangst moet hij worden uitgediept tot 1,5 meter, een dure ingreep (750.000 fr) waarvoor “le collège communal marque son accord à condition que le comité des pêcheurs participe à hauteur de 50.000 francs par an pendant 9 ans, le reste étant pris en charge par la commune. Ce contrat a été parfaitement tenu par le comité des pêcheurs qui comptait alors une bonne soixantaine de membres. Les berges furent nettoyées”.
In de jaren daarna moeten opnieuw grote kosten gemaakt worden om de verdroging tegen te gaan maar ook om een heel aantal bomen aan weerskanten van de vijver te vellen. In de winter van 1997/98 spant de natuurvereniging zich samen met de vissers in om de natuur van het eiland in de vijver te verbeteren en nadien worden ook de nog overblijvende populieren langs de vijver verwijderd en de oevers zo ingericht dat ze voor de vissers aantrekkelijk zijn.
Tegen die tijd zwemmen er toch heel wat soorten vissen rond zoals.
· Ziverkarper – Carpe amour blanc et argenté (Hypophthalmichthys molitrix)
· Lederkarper – Carpe Cuir (Cyprinus carpio carpio)
· Gewone karper – Carpe Commune (Cyprinus carpio)
· Spiegelkarper – Carpe Miroir (Cyprinus carpio carpio)
· Blankvoorn – Gardons (Rutilus rutilus)
· Ruisvoorn – Rotengle (Scardinius erythrophthalmus)
· Winde – Ide mélanote (Leuciscus idus)
· Zeelt – Tanche (Tinca tinca)
· Kroeskarper – Carassins (Carassius carassius)
· Brasem – Brèmes (Abramis brama)
· Snoek – Brochet (Esox lucius)
· Snoekbaars – Sandre (Sander lucioperca)
· Paling – Anguille (Anguilla anguilla)
· Baars – Perche (Perca Fluviatilis)
Of die er allemaal spontaan komen of worden uitgezet en wat de verhouding daartussen is weet ik nog niet. Veel van die vissen kunnen een verbazende omvang bereiken maar om ze in klaargemaakte vorm te willen proeven moet je in een restaurant zijn want op de L’Etang de Pécrot worden ze wel opgehaald maar ook weer terug in het water gezet om de te vermijden dat de visstand vermindert.
Nauwelijks is het natuurinrichtingswerk gedaan of er dient zich een nieuwe fase aan. Overeenkomstig de nieuwe Europese regelgeving op de verbetering van de waterkwaliteit zet de Région Wallonne zich vanaf eind 2000 in om aan de oostkant van de vijver van Pécrot buizen in te graven om het huishoudelijk afvalwater af te voeren. Op aandringen van Oscar Maricq van het Département Nature et Forêts (DNF) wordt bij die gelegenheid – ook al weer tegen hoge kosten – een ‘monnik’ geplaatst om het waterpeil te regelen en de uitstroom van vissen te vermijden. De visclub moet ook een nieuw toiletgebouw zetten om zich op de riolering aan te sluiten.
De aanleg van het rioleringssysteem levert massa’s aarde op. Om enorme hoge afvoerkosten te voorkomenen wordt de grond ter plaatse gebruikt om de fragiele oevers aan beide zijden van het water te vergroten en te verstevigen. Om arbeidskosten te besparen worden de werken uitgevoerd door de leden van de visclub zelf. Een deel van het hout wordt afgevoerd aan de plaatselijke boer maar met grote massa’s houtsnippers van wilgen – afkomstig van onderhoudswerken en aangevoerd door de gemeentearbeiders – worden de oevers ‘ontmodderd’. Reeksen in de grond geslagen oeverpaaltjes – eveneens van wilg – zorgen voor stabilisatie.
Aan de kant van de Rue Cyrille Bauwens (langs het spoor) worden ook nog dure stabilisatiewerken uitgevoerd om het afglijden naar het water bij regen te verhinderen.
Wie vandaag terugkijkt op de veel te droge zomers van de laatste jaren kan het zich niet voorstellen maar in 2010 komt heel de omgeving van de vijver onder water te staan. In het boekje ‘La Fabuleuse Histoire de l’Etang de Pécrot’ zie je spectaculaire foto’s van een tot een bergstroom aangezwollen kolkende Marbaise en de ondergelopen visclub. Maar blijkbaar heeft dat toch geen grote schade opgeleverd want ik lees daar toch niets over.
In onze tijd vestigen de bevers zich in het riviertje. Dat is kennelijk een delicate materie want het boekje zegt daarover niet zo heel veel konkreets. Wie mijn teksten van de afgelopen jaren gevolgd heeft kent mijn bewondering voor de beheersystemen met horizontale buizen die de gemeente Gréz-Doiceau (?) jarenlang in de beek heeft geplaatst om deze nijvere dieren met hun dammen het water te laten stabiliseren maar ook om te voorkomen dat ze het waterpeil altijd maar verder verhogen.
Voor zover ik weet hebben ze voor de vijver nooit een probleem opgeleverd – integendeel denk ik want de zomers zijn inderdaad veel te droog als gevolg van de opwarming van het klimaat en bovendien eten bevers geen vis – maar blijkbaar houden enkele boeren in de omgeving niet van ze en tot mijn pijnlijke verbazing zijn al die installatie weggehaald en de dammen ook.
Aangezien bevers beschermde dieren zijn en de vallei valt onder de Europese regelgeving op natuurbehoud vind ik dat niet kunnen dus ik verwacht dat er een ferme oplossing wordt uitgewerkt in het voordeel van de bevers.
In het boekje ‘La Fabuleuse Histoire de l’Etang de Pécrot’ van de ASBL PECROT DEMAIN ENSEMBLE vind je helemaal op het einde twee hele mooie kaarten over wat toch een van de belangrijkste zaken in dit vis- en natuurverhaal is : het grotendeels ondergrondse systeem van de waterzuivering.
Wat je er van ziet zijn aan de kant van Florival het grote zuiveringsstation en naast de brug over de Dijle een pompstation om het gezuiverde water aan de rivier terug te geven. Maar aan de kant van Pécrot staat er ook een onopvallend gebouwtje aan het begin van La Petite Marbaise en op de kaart zie je dat dit moet dienen om al het huishoudelijk afvalwater van de huizen rond de vijver met een persleiding op te pompen naar het stroomopwaarts gelegen zuiveringsstation.
Voor meer gegevens zou je terecht moeten kunnen op de website van de Société Publique de Gestion de l’Eau (SPGE) http://www.spge.be/fr/index.html?IDC=1. Maar ik vind daar niets over Gréz-Doiceau dus dat zal nog even moeten wachten.
Een van de vissers vertelde me dat het waterpeil van de vijver gevaar loopt door het stroomopwaarts oppompen (captage) van (drink)water maar daar heb ik nog geen bijzonderheden over gevonden.
Daarmee ben ik zo ongeveer rond met dit reeksje. Om het karakter van deze unieke vijver te handhaven is een maximale samenwerking tussen de vissers, de natuurliefhebbers en de gemeente nodig en ik neem aan dit hier ook wel goed verloopt.
Als buitenstaander waag ik me toch aan een paar ‘knelpunten’ die volgens mij gemakkelijk te verhelpen zijn.
Dat van de bevers heb ik al genoemd. Het tweede punt is het beheer over het unieke veldje van dotterbloemen (en andere voorjaarsbloeiers) op het moerasje aan de ingang. Iemand (?) heeft daar hout op gestapeld en een grote hoeveelheid maaisel op gestort. Daar kan dat veldje absoluut niet tegen en dat kan je ook zien. Dat zou dringend moeten worden weggehaald of een tiental meters verplaatst.
Het laatste knelpunt betreft de beschoeiing langs de oevers zoals die gemaakt is tijdens de werken vorig jaar. Het ziet er wel mooi recht uit maar zo’n ‘muur’ van loodrechte planken verhindert de migratie van amfibieën en zal zelfs moeilijkheden opleveren voor (jonge) watervogels denk ik. Hier en daar zullen er dus openingen (of zoiets) gemaakt moeten worden om de natuur een handje te helpen maar dat kan toch geen probleem zijn. Ik heb al vermeld dat men voor die versteviging in het verleden levende wilgentakken in de grond plaatste en dat ziet er toch veel natuurlijker uit (en biedt ook mogelijkheden voor schaduw).
Ik kom hier graag en uit de reacties te zien geldt dat ook voor anderen in onze streek. Dat leidt natuurlijk ook tot heel wat meer bezoekers dan in het verleden en vissers en natuurliefhebbers zijn het er kennelijk roerend over eens dat dit niet mag leiden tot het verstoren van de rust en de natuur. Op je mountainbike mag je in elk geval het gebied niet in zo te zien aan de grote borden die op veel plaatsen zijn opgehangen. Feestvierders zijn ook niet welkom met uitzondering van het traditionele jaarlijkse evenement van de visclub.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
+++
http://www.pecrot.be/1952-a-1985/
+++
+++
http://biodiversite.wallonie.be/fr/262-etang-de-pecrot.html?IDD=251659108&IDC=1881
+++
+++
https://www.facebook.com/P%C3%A9crot-Demain-Ensemble-asbl-1801514173496967
Zie ook:
+++
https://ernstguelcher.blogspot.com/2020/09/letang-de-pecrot-grez-doiceau.html (frans)
Trefwoorden : L’Etang de Pécrot, natuurbeheer, vis, brochet de la dyle, les amis du parc de la dyle, pécrot demain ensemble,